241
maat van 12.000 mm. in de X richting de onnauwkeurigheid
of 0,12 mm kan bedragen. De onnauwkeurigheid in de
tangentiële richting is of 1 boogsec.
2. De 4 hoofdsteunpunten dienden om de draagconstructie, waarop
het reflectorvlak rust, te ondersteunen.
De meting aan deze steunpunten had tot doel de positie van
deze steunpunten nauwkeurig te bepalen volgens de theoretische
maten van de steunpunten voor de declinatieconstructie.
Ook bij deze metingen is gebruik gemaakt van hulpmeetpunten
op de vloer voor het positioneren in X- richting en een theodoliet
in het hart van de mal voor het positioneren in de tangentiële
richting.
Voor het meten van de onderlinge hoogteverschillen is gebruik
gemaakt van een automatisch waterpasinstrument Wild NAK 2.
3. Bij de controle van de oplegpennen voor de facetdelen in Y
richting werd gebruik gemaakt van een meetstijl. Op de meet-
stijl waren meetmerken aangebracht die de verschillende maten
van de oplegpennen in de Y- richting refereerden.
Fig. 8. Het stellen van de oplegpen.
Het automatische waterpasinstrument, opgesteld op een in
hoogte verstelbare kolom in het hart van de assemblagemal
werd rn.b.v. de meetmerken op de gewenste hoogte gesteld.
De meetstijl werd voor de aanvang van de controle metingen
gesteld in het vlak door de bovenvlakken van de 4 hoofdsteun
punten.
Bij de controle van de parabool werd gebruik gemaakt van
referentievlakken welke bevestigd waren aan de kolommen