243 van de 4 vaste steunpunten. De bovenvlakken van de vaste referentievlakken bevonden zich op een nauwkeurig bekende hoogte t.o.v. de bovenvlakken van de 4 vaste steunpunten, gemeten met een binnenmicrometer. Het was nu mogelijk ook als de reflector in de mal was geassembleerd, maten in de Y richting te bepalen. Er is ook nog gebruik gemaakt van een los referentievlak wat op elke plaats op de vloer geplaatst kon worden en waarvan het bovenvlak nadat het met een niveau horizontaal was gesteld in Y- richting vergeleken kon worden met een vast referentievlak aan een van de vaste steunpunten. Fig. II. Reflector in de assemblagemal. 4. Het reflectorvlak werd opgelegd op de oplegpennen van de assemblagemal. Om binnen het door de opdrachtgever gestelde tolerantie te blijven, 3 mm, tot 5 mm aan de buitenrand van de reflector, was het noodzakelijk dat de oplegpennen nauwkeurig werden gepositioneerd in X- en Y- richting. Wij waren bij het bepalen van de tolerantie van de oplegpennen uitgegaan van 10% van de tolerantie van het gaas oppervlak. Dat betekende dus een tolerantie van dz °»3 mm tot 0,5 mm. De meting verliep als volgt Een automatisch waterpasinstrument werd opgesteld op een in hoogte verstelbare kolom in het hart van de mal en gesteld in de Y-richting m.b.v. een bepaald meetmerk op de meetstijl. Op de oplegpen werd een meetbaken met instelmerk geplaatst dat vergeleken werd met de ingestelde hoogte van het automa tische waterpasinstrument. De eventuele afwijkingen werden gemeten met een planplaat micrometer met 0,1 mm verdeling.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1969 | | pagina 41