waarom de metingen nodig waren die in de volgende bijdragen meer in detail zullen worden beschreven. De sterrenkunde is een waamemings-wetenschap en onder scheidt zich van een andere experimentele wetenschap, zoals bijv. de experimentele natuurkunde, door het feit dat fysische processen worden bestudeerd zonder in deze processen in te grijpen. De astronoom moet zich bij zijn werk tevredenstellen met het ontvangen van een gedeelte van de elektro-magnetische straling die door de fysische processen in het heelal worden opgewekt, naar onze aarde worden doorgestuurd en niet door onze aard atmosfeer worden tegengehouden. Tot voor enkele decennia werd dit gedaan uitsluitend in het gebied van het zichtbare licht, maar sinds ongeveer 1930/1940 is hier de radio-sterrenkunde bijgekomen nadat bij toeval was gebleken dat het heelal, het melkwegstelsel, sommige van de sterren, de interstellaire ruimten en de ver ver- wijderde sterrenstelsels als een totaliteit radiostraling uitzenden die op aarde detecteerbaar is. De gevoeligheid om de zwakke straling uit het heelal waar te nemen is evenredig met de oppervlakte van de reflector van de telescoop of het spiegeloppervlak dat benut wordt. Het scheidend vermogen echter, d.i. het vermogen om details in hoekmaat nog te kunnen onderscheiden, is evenredig met de lineaire afmeting van de spiegel. Het criterium van Rayleigh voor het scheidend vermogen luidt dat twee punten nog juist gescheiden gezien kunnen worden vanuit een waarnemingspunt wanneer de hoek 0 waaronder die punten gezien worden, gelijk is aan de golflengte X van het gebruikte licht gedeeld door de dia meter D van de optiek die gebruikt wordt. Een vergroting van gevoeligheid en scheidend vermogen (bij een radiotelescoop spreekt men ook wel van bundelbreedte) vereist dus een grotere telescoop. Het golflengtegebied waarover in de radiosterrenkunde wordt waargenomen loopt ongeveer van 2 cm tot 2 m, waarbij de meest gebruikelijke golflengte 20 cm is. Men ziet uit het staatje dat het scheidend vermogen in de radioastronomie veel slechter is dan wat in de optische sterrenkunde bereikt kan worden. °.5° Men bedenke daarbij dat men toch minstens een bundelbreedte van 1' moet hebben om enig detail te kunnen waarnemen in de dichtsbijzijnde steiTennevels. Er zijn enkele telescopen met een reflectordiameter van 100 m die dus dit scheidend vermogen halen voor golflengten van 2 cm, maar dit is toch wel het maximum dat bereikbaar is voor een enkele telescoop i.v.m. konstruktie- toleranties en atmosferische effecten. 207 X D 0 menselijk oog 0,5 [x m 1,5-2 mm 1' optische kijker 0,5 frm 1 m 0.1" radiotelescoop Dwingeloo 20 cm 25 m

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1969 | | pagina 5