signalen, van de 2 elementen worden, na voorversterking, over gelijke kabellengten bij elkaar gevoegd. Het interferentiepatroon dat zo ontstaat kan beschreven worden door het resulterende uitgangssignaal dat een cosinusfunctie is van het faseverschil tussen de golven bij aankomst in beide antennes, (zie fig. 1). R (0) cos 2 D sin 0 (1) De grootheid <t>, die in formule (1) nog is toegevoegd, hangt af van de relatieve looptijdverschillen en faseverdraaiingen in de antennes en overige apparatuur. Voor een betrouwbare werking van de interferometer moet <I> bekend en konstant zijn en dat is de voornaamste reden geweest van alle nauwkeurige technische metingen die in Westerbork zijn uitgevoerd. Het uitgangssignaal varieert dus met de hoek van inval 0 en uit formule (1) blijkt dat de afstand in hoekmaat tussen de maxima van het signaal bedraagt n -XX 0 arcsm "j-j Men ziet dus dat het scheidend vermogen nu bepaald wordt door de afstand D tussen beide antennes. Dit scheidend vermogen is daarmee zeer sterk verbeterd omdat dus kennelijk met twee kleine antennes met diameter d eenzelfde scheidend vermogen wordt behaald als met een grote antenne met diameter D. 209 A CL Fig. 2. Ter illustratie van het apertuur-synthese principe. Door de kleine antenne met zijde d steeds te verplaatsen ten opzichte van de vaste antenne, wordt op den duur het gehele apertuurvlak met zijde D bestreken

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1969 | | pagina 7