9
retisch bestaande kansen worden benut. Nu is de landmeetkunde,
voorzover men haar op straat tegenkomt, inderdaad een teken van
verandering, maar of zij dat maatschappelijk ook is, kan men eniger-
mate_ betwijfelen. Zeker, individuele geodeten hebben steeds
gepleit voor maatschappelijke veranderingen, bv. voor agrarische
èn stedelijke ruilverkaveling1), voor een nieuwe kadasterwet-
geving2), voor leidingenregistratie3), pachtregistratie 4) enz. Maar
heeft de landmetersstand als geheel zich voldoende op veranderingen
ingesteld Hoe staat het eigenlijk met de aantrekkingskracht van
hun studie en beroep op resp. adspirant-studenten en studenten.
Wat het eerste betreft, de beroepsmobiliteit5), men krijgt niet de
indruk dat de landmeter graag van beroep verandert, zeker niet
dat hij veel solliciteert naar betrekkingen in de sfeer van ruimtelijke
ordening en grondbedrijf, waarvoor vaak een ingenieur, een jurist
of een econoom kortom een geodeet, die men echter als zodanig
niet kent wordt gevraagd. Ik wil een uitzondering maken voor
de pas afgestudeerden, die tegenwoordig inderdaad naar alle
richtingen uitvliegen. Vaak zijn echter voor de door mij bedoelde
functies ervaringskwaliteiten vereist, die maken dat, zo men al een
geodeet vraagt, vrijwel altijd kadastrale of soortgelijke ervaring als
voorwaarde wordt gesteld. En eigenlijk is dat ook zo gek nog niet,
want tenslotte is het kadaster de meest centrale landmeetkundige
instelling die met vrijwel alle andere landmeetkundige instellingen
samenwerkt, zodat kadastrale ervaring de geodeet bijna altijd goed
te stade komt, waar hij later ook komt te werken. Bovendien is het
kadaster nagenoeg de enige landmeetkundige instelling van vol
doende omvang om zich de praktische opleiding van jonge geodeten
ook voor andere beroepen in zekere mate te kunnen veroorloven.
Het kadaster zou dus mede als doorgangshuis naar andere beroepen
moeten gaan fungeren. Maar dan zal er toch wel iets moeten ver
anderen, misschien niet zozeer in de leiding van het kadaster als wel
in de instelling van hen, die daarbij werken en vooral ook gaan
werken. Een zeker aantal afgestudeerden zal zich er op moeten in
stellen het kadastrale werk als een goede aanloopmogelijkheid voor
Voor de agrarische ruilverkaveling pleitten reeds in een vroeg stadium
o m. de landmeters Hoffmann en Boer en voor de stedelijke Jonas en Witvliet.
Zie Hoffmann, T.v.K. en L. 1890,p. i8r, 1898, p. 117 en 1899, p. 197; Hoff
mann en Boer, T.v.K. en L. 1901, p. 51; Boer, T.v.K. en L. 1903, p. 120
en 206; Jonas, T.v.K. en L. 1940, p. 129 en 1941, p. 3; Witvliet, Stedebouw-
kundige herverkaveling en toewijzing in verwoeste gebieden van Nederland
1952, P- 156-159-
2) Vele jaargangen van het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde
getuigen hiervan. Zie ook mijn rede Kadaster en agrarisch recht.
3) Zie daarover vooral Witt in T.v.K. en L. 1968, p. 145-163.
4) Zie behalve mijn beschouwingen in T.v.K. en L. 1964, p! 120 en 1965,
p. 218-221 en in De Pacht 1963, p. 53 en 61, recentelijk Van Lent en Witt in
De Pacht 1969, p. 60.
5) Zie over mobiliteit van academici in het algemeen het Maandblad van
de Vereniging van Academici bij het Wetenschappelijk Onderwijs, september
Ï969, p. 123 e.v.