maar het vormt als zodanig een uitstekende weerspiegeling van wat
er werkelijk in de maatschappij verandert, omdat vrijwel iedere ver
andering in een wet wordt verankerd. Welnu, er verandert vrij veel,
maar die verandering geschiedt meer bij wijze van evolutie dan van
revolutie.
Als voorbeelden kan ik noemen de invloeden van resp. de liberale
en de sociale revoluties in het recht. Nog lang na de Franse Revo
lutie bleef de liberale geest haar invloed op de rechtsontwikkeling
uitoefenen, een ontwikkeling die overigens geheel in het verlengde
lag van de Middeleeuwse receptie van het wel uiterst individualisti
sche romeinse recht. Eerst nu zijn we goeddeels van dit individualis
me bevrijd en leven wij in de nadagen van een sociale omwenteling
die zich maar zeer gedeeltelijk door revoluties en dan ook nog buiten
onze grenzen heeft voltrokken. Toch is die sociale omwenteling,
waarbij algehele staatsonthouding plaats maakte voor bijna algehele
staatszorg, ook bij ons zeer indrukwekkend. Zij heeft zelfs aanleiding
gegeven tot het ontstaan van een geheel nieuwe tak wat zeg ik
veld van rechtswetenschap, het bestuursrecht dat de Romeinen
helemaal niet kenden, maar dat niettemin in omvang en belang ver
boven het strafrecht is uitgegroeid en volgens mij zelfs gelijk staat
met het op romeinse leest geschoeide privaatrecht. Uit het wel zeer
traditionele studieprogramma van de juristen blijkt dit echter nog
geenszins. Misschien dat daaruit ook alle juridische kortsluitingen
ten aanzien van het kadaster zijn te verklaren.
Trouwens ook overigens valt het traditionalisme van de juristen
en zelfs van de juridische studenten op. Typerend voor de juristen
is, dat zij zelfs voor het maken van het nieuwe Burgerlijk Wetboek
vrijwel nooit als argument hebben aangevoerd, dat de maatschappij
zo veranderd was en dit is ook zeker niet het voornaamste argument
geweest1). Veeleer was dit de behoefte het onoverzichtelijke juris-
prudentierecht eindelijk weer eens om te zetten in overzichtelijk
wettenrecht en ook overigens moderne inzichten betreffende syste
matiek en samenhang van de rechtsstof tot gelding te brengen 2).
Typerend voor de juridische studenten is, dat zij zeker geen kop
lopers zijn onder de maatschappijvernieuwers of wie daar voor door
willen gaan. Behalve de verklaring dat zij zich voorbereiden op een
traditioneel, vrij beroep 3), kan als zodanig dienen het feit dat het
rechtshistorisch onderwijs hen al vanaf het begin van hun studie
leert de continuiteit en dus ook de relativiteit der maatschappelijke
ontwikkelingen in het oog te houden.
II
Vgl. o.m. het antwoord van Minister Donker aan de heer Gortzak bij de
behandeling van de vraagpunten in de Tweede Kamer 1952-1953, waarin
op. p. 2668 de uitlating voorkomt: ,,Het Burgerlijk Wetboek heeft in zijn
door wetswijziging en jurisprudentie gevormde ontwikkeling die van de
maatschappij vrij aardig bijgehouden".
2) Zie de rede van prof. Meijers bij de behandeling der vraagpunten in de
Tweede Kamer 1952-1953, p. 2669-2671.
3) Prof. dr. C. J. Lammers, Universiteit en hogeschool 1969, p. 403-404.