wel het een en ander kunnen leren, speciaal wat betreft de methode van verkaveling en de wettelijke regeling daarvan. Tot nu toe be staat ten onzent geen stedelijke verkavelingswet, althans niet voor de sanering en reconstructie, want voor de wederopbouw hebben wij destijds wel een dergelijke wet gekend, t.w. de Wet Materiële Oor logsschaden met daaraan voorafgegane oorlogs- en noodwetgeving. De mede door de N.L.F. opgerichte Werkgroep Stedelijke Ver kaveling zal zich met de vraag of er nu ook niet een speciale sa- nerings- en reconstructiewet moet komen, binnenkort gaan bezig houden. Naar mijn persoonlijke mening zijn de problemen van de stads- inrichting uit verkavelingsoogpunt in hoge mate vergelijkbaar met die van de landinrichting. Niet in die zin dat er geen verschillen zouden zijn, want die zijn er natuurlijk wel, waarbij men alleen maar hoeft te denken aan de grotere noodzaak tot verplaatsing van stedelijke bewoners en bedrijven naar gebieden buiten het verkavelingsblok. Dit neemt niet weg dat enerzijds de toepassing van ruilverkaveling ook in de steden zeer goed denkbaar is en dat anderzijds men ook op het land met die toepassing niet altijd blijkt uit te komen, zodat het wel eens zo zou kunnen zijn dat de reconstructiewet voor Midden- Delfland niet alleen urbaan-landelijke, doch ook puur stedelijke pers pectieven gaat openen. Gezien dit alles geldt voor de stadsinrichting hetzelfde als voor de landinrichting, namelijk dat men dienaangaan de ten volle profijt zal moeten trekken van de kadastrale ervaring, omdat deze ervaring, anders dan de cultuurtechnische, ook in de stad toepasbaar is. Daarom doet het mij genoegen, dat ook het Hoofd van de Ruilverkavelingsdienst van het Kadaster in de Werk groep zitting heeft willen nemen, naast andere geodeten met lande lijke- en stedelijke ervaring. Mijnheer de Voorzitter, aan het slot van deze toespraak wil ik mij op glad ijs wagen. Op het gladde ijs namelijk van de toekomst voorspelling. Ir. Prillevitz, agrarisch facet-planoloog van de Rijksplanologische Dienst, is mij op dat ijs, toen het nog maar één nacht oud was, voorgegaan. Hij is er dan ook prompt doorheen gezakt met zijn voorspelling, dat in het jaar 2000 het Ministerie van Landbouw en Visserij omgedoopt zal zijn in Ministerie van Landinrichting1). Misschien dat anderen dan Prillevitz dit wel als stille wensdroom koesteren, maar dan moet ik ze als uiteraard ook broodetende profeet toch teleurstellen. De samenhang èn gelijkenis tussen stads- en landinrichting is namelijk te groot om deze op den duur departementaal gescheiden te houden. Bovendien zijn beide in wezen te beschouwen als uitvoering van de ruimtelijke ordening, zodat het meer voor de hand ligt de beide Rijksdiensten voor stads- en landinrichting te brengen onder het ene Ministerie van Ruimtelijke Ordening. Eindelijk zal dan ook de landbouw eens een keer bevrijd zijn van het odium dat haar inrichting zoveel geld kost. Zowaar, een wenkend perspectief! 13 h Ir. F. C. Prillevitz, Waar zit de landbouw in 2000? Overdruk uit ,,de Landbode" van 9 februari 1968, p. 9.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1970 | | pagina 15