stemrecht in waterschappen enz., terwijl het in de praktijk tevens
de grondslag voor het private rechtsverkeer vormt. Dit brengt mij
op het volgende chapiter.
Slechts op één, zij het zeer kardinaal punt, ben ik het namelijk
meer met Nakken dan met de door hem bestreden Dr. Rijtma eens.
Dat is, waar hij stelt dat het negatieve stelsel geen levend recht is x).
Dat stelsel veronderstelt namelijk titelonderzoek in de openbare
registers door de burgers zelf of, namens hen, de notarissen. In
werkelijkheid blijft volgens Nakken dat titelonderzoek meestal
achterwege en vertrouwen burgers en notarissen domweg op het
kadaster. Van mijn kant wil ik dit illustreren met behulp van
enkele cijfergegevens over het jaar 1965, die mij door de Directie
Kadaster en Hypotheken op mijn verzoek werden afgestaan.
Ik wijs er wel op, dat het hier om door mij bewerkte gegevens gaat,
omdat alleen de schriftelijke informatieverstrekking in de vorm
van afschriften en uittreksels nauwkeurig bekend is, terwijl de
overige in de vorm van inzagen en mondelinge opgaven slechts
zeer globaal kan worden benaderd aan de hand van het geïnde
kadastrale recht.
Als graadmeter voor het titelonderzoek in de openbare^ registers 2)
kan waarschijnlijk het beste dienen het aantal afschriften en in
zagen van over- of inschrijvingen, gesteld enerzijds tegenover het
aantal over- en ingeschrevenen stukken en anderzijds tegenover
het totale aantal verstrekte informaties. Voor de schriftelijke
informatieverstrekking waren deze cijfers: dr 15 000 afschriften
van over- en inschrijvingen tegenover dr 320 000 over- en inge
schreven stukken en 650 000 schriftelijke informaties. De des
betreffende percentages bedroegen dus resp. nog geen 5 en nog
geen 21%. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen, dat zij voor de
overige informatieverstrekking veel hoger liggen, maar gesteld al
dat het aantal inzagen van over- en inschrijvingen tegenover het
totale aantal inzagen en mondelinge opgaven verhoudingsgewijs
twee maal zo hoog is, dan zou dit nog niet veel veranderen aan
het totaalbeeld, waar dit laatste aantal blijkens het geïnde kadas
trale recht toch niet veel meer dan de helft van dat der schrifte
lijke informaties bedraagt. Bovenstaande getallen zouden dan
wordend: 30 000 afschriften en inzagen van over- en inschrijvingen
tegenover d; 320 000 over- en ingeschreven stukken en dr 1 000 000
verstrekte informaties, zodat de voor titelonderzoek relevante per
centages resp. 10 en 3 zouden zijn.
Op zichzelf is het aantal gevallen van titelonderzoek dus al
verdwijnend klein. Daar komt dan nog bij, dat in verreweg de
meeste van die gevallen slechts een onderzoek plaats vindt naar
bepaalde eigendomsbeperkingen waarover de kadastrale legger,
20
O.m. in W.P.N.R. nos 4991, p. 185; 4992, P- 195 en 499&. P- ?46'
2) Het eventuele titelonderzoek via de notariële archieven blijft hier buiten
beschouwing.