ook nu reeds in verkavelde gebieden de situatie op het gebied van
de rechtszekerheid geheel anders dan in niet-verkavelde gebieden,
doordat alleen in de eerste een totale rechtsvernieuwing door ruil
verkaveling of onteigening heeft plaats gehad. Rijtma gaat een
paar bladzijden verder x) trouwens zelf ook een heel eind in de
richting van een positief stelsel, namelijk met zijn reeds genoemde
voorstel om in kadastraal vernieuwde gebieden partijen in de
akten bindend te doen verwijzen naar een daaraan vastgehecht ka
dastraal plan. Dit gaat m.i. zelfs nog verder dan bescherming van
derden, die te goeder trouw op de kadastrale grens afgaan. En als
een dergelijke bescherming t.a.v. de grenzen mogelijk is, dan is
zij dat zeker t.a.v. de overige kadastrale gegevens, zoals tenaam
stelling en omschrijving van het recht. Alleen het registreren van
de erfdienstbaarheden dat geef ik Rijtma graag toe zou
moeilijkheden kunnen geven, maar die kan men desnoods ook wel
buiten het stelsel houden.
Hij noemt overigens nóg twee bezwaren waarvan ik de ene, nl.
dat de Tweede Kamer in 1953 al voor handhaving van het negatieve
stelsel heeft geopteerd, wel heel gemakkelijk kan afdoen. Even
min als Meijers zelf zal deze van de bestaande kadastrale praktijk
voldoende op de hoogte zijn geweest om op dat moment tot een
gefundeerd oordeel te geraken.
Meer gegrond lijkt het bezwaar, dat het positieve stelsel on
vermijdelijk een zekere mate van overheidsinmenging met zich mede
brengt, omdat bij iedere inboeking, i.e. dus in de kadastrale legger,
zou moeten worden onderzocht of daaraan geen beletselen in de weg
staan. Vooral rond de eeuwwisseling is dit bezwaar de dooddoener
geweest, waarmee men voorstanders van het positieve stelsel be
streed. Nu was men in die tijd nog niet zo aan overheidsinmenging
gewend, maar het is bovendien zeer de vraag of dit argument nog
wel opgaat. Men vergete niet, dat in ons land thans maar liefst
drie ambtenaren zich ingevolge wettelijk voorschrift met de over
dracht of vestiging van zakelijke rechten op onroerend goed bezig
houden, nl. de notaris, de bewaarder en de landmeter. Gering kan
men deze overheidsbemoeiing toch ook al niet noemen. In ieder
geval acht ik haar meer dan voldoende voor de instandhouding
van een positief stelsel op basis van een vernieuwd kadaster. Een
speciale grondboekrechter zou beslist niet nodig zijn, hoogstens
een iets minder lijdelijke hypotheekbewaarder, hoewel ook dat nog
de vraag is, nu hij als kadasterbewaarder toch al niet lijdelijk is.
Zelfs aan speciale overheidsgaranties in de vorm van een aan
sprakelijkheid voor rechts verlies als bedoeld in art. 3.1.2. 11 lid 3
van het huidige Ontwerp lijkt mij ternauwernood behoefte te
bestaan, daar in het enkele geval dat zich een dergelijk verlies
mocht voordoen waarschijnlijk een actie uit ongerechtvaardigde
verrijking ook wel voldoende zou zijn.
26
l) P. 365-