71 ik dit misschien zou kunnen samenvatten met de woorden Hiroshima en Vietnam. Dit alles, die grote onrust, die grote onzekerheid, die bewogenheid, die behoefte aan heroriëntering, die behoefte aan herstrukturering, dat alles is het beeld van vandaag. En als we ons dan afvragen waar moeten we starten met betrekking tot de plaatsbepaling van de geodeet in perspektief. Is het dan niet in eerste instantie een vraagstuk dat we ons boven alles bezig gaan houden met de maat schappij in perspektief, want binnen deze maatschappij hebben wij slechts een deeltaak als vakbeoefenaars. En het is daarom, geloof ik, ook goed dat deze kommissie het voor alles als een van haar taken gezien heeft om het onderwerp ,,de geodeet in perspek tief" te plaatsen in een wat ruimer verband en wel ,,de maatschappij in perspektief". Wij zullen dat niet alleen in onze studententijd moeten doen maar evengoed als we in ons vak bij moeten blijven. Want het gedwongen lidmaatschap van de maatschappij met zijn snelle ontwikkelingen en veranderingen eist dat we die kritisch en aktief volgen. En dat zal een bijzonder zware taak worden voor de generatie van vandaag. Met betrekking tot dit onderwerp is dan ook de hulp ingeroepen van Prof. Hoefnagels en hij zal zijn aandacht in het bijzonder richten vanuit zijn vakgebied op de plaats vanzo samenvattendde technikus in de maatschappij. Zelf hebben we hieraan als amateursen we kunnen niet anders dan amateurs zijngepoogd om dit in stellingen naar voren te brengen. Dit is in het bijzonder met betrekking tot de maatschappelijke problematiek gedaan in de stellingen Ia en Ib. Stellingen die gebracht zijn in de vorm van tegen-stellingen, waarbij het vrijwel ieder van U duidelijk zal zijn dat de tegenstelling tussen de eenheden groter zal zijn dan de eenheid van de tegen-stellingen. Op dit belangrijke aspekt zal in het bijzonder namens de studenten, of namens een belangrijke groep van Delftse geodetische studenten, worden ingegaan vanuit de studentenvisie door de heer Schuringa. Wanneer we de verdere stellingen bezien dan treffen we eerst stelling II aan, die betrekking heeft op het organisatorische terrein. U ziet hier slechts één stelling en geen tegen-stelling. Deze stelling dat de organisatie van alles wat zich landmeetkundige noemt, van basislid tot topkaderlid, één vereniging moet zijn heeft een tegenstelling. Deze leeft dermate onder velen van U dat ze onge twijfeld naar voren zal komen, wanneer dit aan de orde komt. Met betrekking tot stelling III waarin gevraagd wordt om een soort plaatsbepaling van de geodesie kan gezegd worden dat een poging gedaan is een zienswijze te brengen die ergens ligt tussen utopie en wetenschap. De stellingen IV en V als groep hebben betrekking op de vakbe oefening en de verschuivingen die zich daar voordoen. Dat zal in het bijzonder ingeleid en toegelicht worden door Prof. Baarda. En wanneer we dan stelling VI als laatste zien, dan is het deze stelling die vraagt om een grote mobiliteit. Of men nu tot het

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1970 | | pagina 11