8o
van de vooroorlogse massale werkeloosheid. Voor hem is deze een
symptoom van het feit dat de samenleving niet bewust geleid wordt
naar de realisering van de doelstellingen die door allen gewild
worden. Er is wel planning in die samenleving maar dat is de
planning van grote economische machten die ieder enkel met het
oog op particuliere belangen de markt trachten te beheersen en voor
planning geschikt te maken. Er is, zo constateert Mannheim, geen
over-all planning van het geheel op de doelstellingen van het geheel
en daarmee ziet hij de onvermijdelijkheid van chaos. Nu, deze
probleemstelling is eigenlijk reeds verouderd en achterhaald. Toch
geloof ik dat het goed is dat we er even over nadenken, omdat zo
een typisch element waardoor de maatschappij van 1970 zich
onderscheidt van die van 1935-1940 naar voren komt.
Onze maatschappij kan zich geen massale werkeloosheid meer
permitteren en zal er ook voor zorgen dat deze er niet komt. Dat
heeft zelfs het bedrijfsleven begrepen. Vandaar de tendens van het
bedrijfsleven zelf om als het ware de planning van het geheel ter
hand te nemen. Het bedrijfsleven toont een duidelijke tendens
om het geheel zo in de hand te krijgen dat de kontinuïteit van de
produktie gewaarborgd is.
Men kan hier spreken van een tendens naar over-all planning,
maar er moet opgemerkt worden dat deze niet geschiedt uit het
perspectief van de samenlevende mensen zelf, maar uit het par
ticuliere perspectief van het bedrijfsleven. Daarbij wordt de over
heid ingeschakeld in deze „planning" van het bedrijfsleven. Denkt
u slechts aan wat er gebeurt in een bedrijf als dat van Verolme.
Zolang het goed gaat, gaat de onderneming volkomen zijn eigen
weg, gaat het slecht dan weet de ondernemer dat er een probleem
ontstaat met de arbeidsgelegenheid, een probleem dat de samen
leving zich niet kan permitteren te laten bestaan. Op het ogenblik
dat het slecht gaat wordt met de steun van de overheid ingegrepen
die moet zorgen dat de arbeidsgelegenheid bestendigd wordt. De
vraag, overigens misschien een theoretische vraag, of überhaupt
deze vorm van scheepbouw nog een zinvolle plaats heeft in de
ontwikkeling, wordt niet gesteld.
Er schijnt een imperatief te zijn: Dit bedrijf moet behouden
blijven terwille van de arbeidsgelegenheid. Daardoor wordt de
overheidssteun deel van de planning van het bedrijfsleven. De
ondernemer kan zijn gang gaan; wordt het op een gegeven ogenblik
moeilijk, dan zal de overheid toch moeten inspringen vanwege de
arbeidsgelegenheid.
Het wezenlijke probleem van Mannheim blijft desondanks be
staan: Hoe kan aan de samenleving de mogelijkheid gegeven worden
de activiteiten van de eigen leden te richten op de realisering van
de gemeenschappelijk gewilde doelstellingen. Mannheims oplossing
heeft twee aspecten; in de eerste plaats spreekt hij van planning,
planning for freedom en hij ziet de noodzaak om te komen tot een
plan dat het gehele leven omvat en dat bepaalt welke doeleinden