over een aantal jaren nagestreefd zullen moeten worden en waaraan
de activiteit van de delen en individuen ondergeschikt moet worden.
Eigenlijk een soort van planning analoog aan de planning van het
bedrijfsleven. In de tweede plaats de grote vraag van de planning:
wie moet plannen. In dit opzicht staat hij voor de moeilijkheid die
hij in eerdere werken gewijd aan de sociologie van het weten heeft
ontwikkeld: dat het denken van verschillende groepen eenzijdig
is en dat belangen, met name klasse-belangen het denken bepalen
en het daarom onmogelijk is om met mensen die allemaal uit hun
eigen richting denken tot een gezamenlijk denken te komen.
Dit is een beetje simplistisch voorgesteld; waar het op aankomt
is dat hij de gedachte ontwikkelt dat de grote ideeën voor de
planning geleverd zullen moeten worden door een aparte groep,
een groep die hij aanduidt met de naam „Freischwebende Intelli-
genz". De eigenlijke intelligentsia moet de doeleinden voor de
planning formuleren. Beide aspecten van Mannheims denken zijn
aspecten waarmee zeker rekening gehouden moet worden maar
die toch te partieel zijn om het eigenlijke probleem aan te geven.
Allereerst, een samenleving heeft natuurlijk behoefte aan geestelijk
leiderschap. Maar ik geloof dat je tot een valse voorstelling komt
als je het voorstelt alsof een soort van kaste op het hoogste niveau
een verheven soort van denken ontwikkelt, een kaste die ontheven
is aan de verworteling der gewone stervelingen met de directe
maatschappelijke realiteit, en die vanuit de hoogte van een stand
punt boven alle partijen, objectief zou oordelen.
Geestelijk leiderschap is nodig maar geestelijk leiderschap dat
niet de mensen in hun passiviteit laat maar dat de mensen, de grote
massa van mensen, brengt tot meedenken en een leiderschap dat
leiding geeft niet in de zin dat het het denken bepaalt maar in de
zin dat het tot denken oproept en tot denken stimuleert.
Ook de idee van planning is een wezenlijk onderdeel van een
activiteit die het geheel ontwikkelt om aan haar eigen leven richting
te geven. Dit moet dan echter zo gezien worden dat men telkens en
telkens de doelstellingen concreet moet maken in bepaalde plannen,
maar in de wetenschap dat men niet de gevangene mag worden van
één plan, dat het plan wordt.
Het Franse woord voor planificatie, „programmation" lijkt mij
geschikter. Daarin ligt de associatie met een gedachtengang van een
voortdurende reflectie op de doelstellingen voor de planning, die
impliceert dat de planning weer telkens gewijzigd en gemodificeerd
moet worden: de geestelijke creativiteit mag niet aan banden
worden gelegd. Ik wil kort nog de elementen samenvatten die de
verschillende geciteerde sociologen aan de hand doen voor het
stellen van het probleem van de arbeidsverdeling en daarmee voor
het zoeken naar de oplossing.
Comte of de reflectie op Comte leert ons dat een oplossing niet ge
zocht kan worden in een beperking van de specialisatie. Daarmee zou
men de mogelijkheden afsluiten tot verdere menselijke ontwikkeling.
8i