95 Van Wely heropent de bijeenkomst om 14.15 uur en geeft student Schuringa het woord. (Zie blz. 85). Van Wely: Mijnheer Schuringa, dank u wel. Het schijnt moei lijk te zijn om een tijdschema aan te houden Ik vermoed dat èh niet alleen deze inleiding maar het hele onderwerp zeer goed belicht kan worden door Prof. Baarda als vertegenwoordiger van de Werkgroep en van de T. H. Prof. Baarda, mag ik u ver zoeken (zie blz. 87) Van Wely: Prof. Baarda, ik dank u wel voor uw inleiding. Dames en heren, ik wil u vragen om aan te sluiten bij datgene wat vandaag aan inleidingen gegeven is, en u kunt hierbij ook de stel lingen als leidraad nemen. Er zullen zeker punten zijn die uw speciale aandacht hebben. Wie mag ik het woord geven Krijger: Ik heb tot nu toe niemand gehoord die stelling IB heeft verdedigd. Het kan natuurlijk zijn dat er niemand in de zaal is die dat wil Stilte Van Wely: Is er iemand in de zaal die zich aangetrokken voelt hierop een antwoord te geven Lopes Er is een silent majority tegen die stelling Langdurige hilariteit Van Wely: Deze stelling is een tegenstelling van stelling IA, ik vermoed dat IA dus wel een majority onder u vindt. Langdurige stilte (40 sec.) Hoefnagels: Ik vind het wel gevaarlijk, uit het zwijgen aan te nemen dat iedereen zich volledig achter IA stelt. Ik wil wèl een punt naar voren halen uit IA die gedegen vakkennis, er is over te twisten of dat een eerste vereiste moet zijn, maar ik geloof dat de maatschappij aan u niets heeft, wanneer u deze vakkennis niet heeft. Van Wely: Nu zijn deze stellingen in de inleidingen zowel van Prof. Baarda als de heer Schuringa zijn elementen van die stellingen ter sprake gekomen. In het laatste deel van die van de heer Schuringa vroeg hij eigenlijk om een positieve stellingname. Ik zou aan de heer Schuringa willen vragen of hij deze in de in leiding van Prof. Baarda en in deze stelling gevonden heeft. Schuringa: Nee, èh, in de inleiding van Prof. Baarda ja hoe moet je dat zeggen, dat is moeilijk een vrij moeilijk verhaal ook daar werd er wel een plaats voor ingeruimd. Ik heb het dus niet over de vaktechnische kennis gehad, daar kan ik ook nauwelijks wat over zeggen als derdejaars, en èh wat Prof. Hoefnagels zojuist zei is juist. Maar wat ik dan graag wel zou willen horen is, dat als we het er dan kennelijk in vrij grote mate over eens zijn dat maatschappijvakken in de studie horen, en daar een essentieel onderdeel van zijn, dat heeft zijn konsequenties voor de vaktechnische kennis. Op het ogenblik zijn die vakken er nauwelijks, en we zitten met een vrij zwaar programma. Dat zal dus op een of andere manier anders moeten, er zal ruimte vrij moeten komen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1970 | | pagina 35