kwantitatieve verhouding tussen die twee groepen kan in de loop
van zijn carrière verschuiven, maar het ideaal geen chef te hebben
of geen ondergeschikten zal niemand bereiken.
Deze toegepaste wetenschap van het begin van deze eeuw begon
met het psychologisch onderzoek, dat ook thans nog een onderdeel
vormt van de selectieprocedure voor personeel. Later kwam de
belangstelling voor het functioneren van de mens in de groep.
Er ontstond een bedrijfssociologie, waarover Prof. Oldendorff (3)
o.a. schrijft: „De groei van een organisatie gaat noodzakelijkerwijs
gepaard met een toeneming van de zakelijke voorschriften en
reglementeringen, met een verlies van persoonlijk contact, een
dreigende verstopping van de communicatiewegen, een verlamming
van het initiatief, een soort institutionele aderverkalking. De
sociaal-psycholoog moet de grenzen van deze institutionalisering
onderzoeken en de wenselijkheid van comftensatorische regelingen
nagaan".
In de groepspsychologie wordt de groep opgevat als een psycho
logisch krachtenveld. Aard, richting, intensiteit en verloop van de
interactieprocessen worden hierbij bestudeerd. Aan deze groeps
dynamica is o.a. de naam van Kurt Lewin verbonden. Zij heeft
o.a. inzicht gegeven in de leiderschapspatronen.
Na dit panorama over de menselijke verhoudingen volgen thans
enkele aanrakingspunten met de landmeetkundige wereld.
Typenleer
Wanneer men het werken met en door mensen centraal stelt,
zal men in de eerste plaats een inzicht moeten hebben in de karak
terologie. Vroeger greep men hierbij terug op de kubus van Heij-
mans ot op de terminologie van Jung (introvert en extravert e.d.).
In het huidige H.T.S. leerboek (4) vindt men een meer pragmatische
indeling in acht typen (b.v. het zakelijk zelfverzekerde type, de
consciëntieuze, de ontevredene, etc.).
De geodetisch ingenieur heeft hiermede te maken bij de omgang
met zijn medewerkers op kantoor, bij het samenstellen van zijn
meetploegen op het terrein, bij het begeleiden en beoordelen van
H.T.S.praktikanten en andere studenten en leerlingen, bij zijn
omgang met hoger geplaatsten in de hiërarchie, bij zijn contacten
met het publiek en bij een eventueel leraarschap.
Welke vragen worden in deze karakterologie (4) gesteld?
a. Hoe reageert het type in de specifieke situatie?
b. Welke belevingsachtergrond brengt het type tot een bepaalde
reactie
c. Welke aanpak is daarbij het meest verantwoord?
Dit wordt door de schrijvers verder onderverdeeld onderscheidenlijk
in het gedragsschema bij meningsverschillen, bij de aanpassing aan
nieuwe werkzaamheden, bij kritiek en berisping.
126