Ik zie deze en dergelijke overzichten meestal in het bureau van de topleiding en niet op een voor een ieder toegankelijke plaats. Likert (io) stelde vast dat die bedrijven de grootste productivi teit hadden, welke aan hun werknemers een grote mate van vrijheid lieten bij het organiseren, uitvoeren en controleren van de eigen taak. Uiterst kritisch is Argyris (12). Hij stelt dat de huidige structuur de werkers voortdurend in een afhankelijke en onder geschikte positie ten opzichte van de leiding plaatst. De principes van specialisatie en hiërarchie leiden tot psychisch onvermogen. Hij gebruikt in dit verband de term „self actualization" waar onder hij verstaat, het realiseren van de aanleg om gedurende het leven te geraken tot een toenemende mate van activiteit en zelf standigheid, een toenemende verdieping van belangstelling, een groter tijdsperspectief en een toenemende invloed op de eigen omgeving (aldus (5), p. 70). Ook McGregor komt tot soortgelijke analyses ((5), p. 78). In dit verband wijs ik op een inleiding gehouden door Drs. Bos, wetenschappelijk medewerker van het Nederlands Paedagogisch Instituut voor het bedrijfsleven te Zeist, voor de Nederlandse Vereniging voor Bedrijfspsychologie, over niveau verhoging en taakverruiming (13). Hij beschreef hierin een experiment bij de Philipsfabrieken in Sittard, waar door een nieuwe opstelling van de werkgroepen in „units" elke werkgroep in haar geheel betrokken was bij het eindproduct, de gloeidraad. Tevoren was hetgeen zich tussen de mensen aan groepsvorming voordeed niet aan het werk verbonden en had daardoor een infor meel, kliekerig en vaak tegen de leiding gericht karakter. Door de andere opstelling en de daarmede gepaard gaande niveau verhoging van de onderbaas, groeide deze van technische toezichthouder tot leidinggever van mensen. Plezier in het werk In de bedrijfsorganisatie kent men het begrip „arbeidsvreugde". De oorspronkelijke onderzoekingen hiernaar zijn gedaan door Roethlisberger en Dickson in de Hawthorne Plant van de Western Electric Company (vanaf 1927). Men werkte hierbij met verlichtings- en rustpauze experimenten. De hypothese was dat er een causaal verband zou bestaan tussen intensiteit van de verlichting en andere omstandigheden, zoals temperatuur, vochtigheidsgraad, aangepaste rustpauzen en de productie. Men onderzocht dit door middel van een testgroep en een controlegroep. Bij de controlegroep werden de omstandigheden constant gehouden. Het resultaat was verwarrend. Men ontdekte b.v. dat als de verlichting verminderde, maar men deed alsof er sterkere lampen ingedraaid werden, toch de productie toenam (tot deze de inten siteit van maanlicht bereikte). De natuurwetenschappelijke verklaring moest opzij worden 129

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1970 | | pagina 13