i63
neringsfonds voor de Landbouw vooral gericht op de jongere
bedrijfshoofden.
De conclusie ten aanzien van dit punt moet m.i. dan ook luiden:
door verbetering en uitbouw van bestaande grondverwervings-
regelingen in het kader van ruilverkaveling zal er in de toekomst
„makkelijker" (door de landmeter) en „maatschappelijker" (voldoen
aan niet-agrarische gronsclaims) gewerkt kunnen worden, maar aan
de oplossing van het vraagstuk van de ongunstige bedrijfsgrootte-
structuur zal in dit verband nauwelijks een bijdrage geleverd
worden, tenzij de sanering door wijziging van het landbouwbeleid
zeer sterk wordt versneld.
b. Beperking van de produktieDit is een nieuw element in het
landbouwbeleid. In het „plan Mansholt" wordt gesteld dat naast
de andere maatregelen, gericht op het bereiken van evenwicht op
de landbouwmarkten het ook noodzakelijk is in de periode 1970-1980
5 min ha uit de cultuur te nemen, dat is 7% van de totale opper
vlakte landbouwgrond in de E.E.G. Indien elk land een zelfde
procentuele bijdrage zou gaan leveren, maar daar is geen uitspraak
over gedaan, dan betekent dat, dat in de genoemde periode in
Nederland i 160.000 ha extra uit de cultuur genomen zou moeten
worden (extra, omdat berekend kan worden dat in de jaren '70 de
afname van de oppervlakte cultuurgrond door toename civiel
grondgebruik i 130.000 ha zal bedragen). Hoewel dit een slag in
de lucht lijkt is het toch interessant om deze taakstelling te con
fronteren met de oppervlakte marginale landbouwgrond in Neder
land. Onder marginale gronden versta ik: gronden met een lage
natuurlijke produktiecapaciteit en gronden, waarvan de extreme
produktie-omstandigheden zo slecht zijn dat verbetering hiervan
zeer hoge financiële offers vergt. In een artikel in het Landbouw
kundig Tijdschrift [7] heb ik met behulp van gegevens van de
Stichting voor Bodemkartering, en uiteraard op basis van bepaalde
aannamen kunnen aantonen dat d: 250.000 ha landbouwgrond
(d.i. i 10% van de oppervlakte cultuurgrond in Nederland)
marginaal is of binnen korte tijd tot deze categorie gerekend moet
worden. Terecht stelt het Landbouwschap [8] dat dit een technische
benadering van het vraagstuk is en formuleert het zijn voorwaarden
op grond waarvan eventueel met een programma „gronden uit de
cultuur" kan worden meegegaan: „slechts een communautaire
regeling is zinvol, het is niet gewenst om kleine geïsoleerde stukken
grond uit de agrarische produktie te nemen, de regeling moet gericht
zijn op die gronden die voor de agrarische produktie minder ge
schikt zijn en de bedrijfsvergroting van de blijvers mag niet in de
knel komen". Indien getracht zou worden in het kader van ruil
verkaveling een bijdrage te leveren aan de beperking van de pro
duktie door grond uit de cultuur te nemen, dan is het vooral
deze laatste voorwaarde van het Landbouwschap waaraan heel
moeilijk kan worden voldaan. Er is, zoals we zagen, al veel te
weinig grond beschikbaar voor bedrijfsvergroting. Aan de andere