157
Ir. F. C. PRILLEVITZ
Ruilverkaveling als instrument voor landinrichting
i. Introductie
Het aanvechten van de stelling 2 X 2 4 lijkt een zinloze
bezigheid. Dat is immers in onze verwarde en veranderende wereld
nog een vaste afspraak. Ja, maar in feite één van de weinige zaken
die nog „zo klaar als een klontje" zijn. Over een stelling als „stil
stand is achteruitgang" wordt tegenwoordig al heel wat genuan
ceerder gedacht. Om nog even in het moderne spraakgebruik
te blijven, het hangt er maar van af met welke optiek je iets be
kijkt. En op welk niveau. Als het gemiddelde inkomen van de
Nederlanders op het inkomensniveau van succesvolle, 45-jarige
geodeten is gekomen, dan kunnen we zeker anders gaan denken over
bijv. een begrip als economische groei. Stilstand op dat niveau
hoeft, naar de maatstaven van vandaag geen achteruitgang meer te
betekenen. Zelfs het omgekeerde van de stelling kan zich voordoen
bijv. bij de ontwikkeling van grote steden wanneer het inwonertal
stabiel blijft, maar het stedelijk milieu, wat zijn functies betreft,
toch gedifferentieerder wordt.
Het is waarschijnlijk dat dit soort stellingen, doordat ze tijd
gebonden ervaringswijsheden bevatten, sneller verouderen dan
aanduidingen voor bepaalde vakgebieden. Maar dat laatste gebeurt
ook. Is het niet frappant dat nadat cultuurtechniek tientallen
jaren op ruime schaal in Nederland beoefend is, in 1969 Prof. ir.
C. Bijkerk in zijn inaugurele rede zich afvraagt „Wat is nu cultuur
techniek" [1] Weliswaar kan het nuttig zijn een dergelijke vraag
bij tijd en wijle d.w.z. met nadruk op het ,,nuj' daarin voor
elke discipline te berde te brengen, in het bijzonder geldt dat toch
voor verzamelwetenschappen zoals cultuurtechniek er een is. Prof.
Bijkerk beantwoordt de vraag wat is nu cultuurtechniek aldus:
„dat deze van een eenvoudige indeling van ontgonnen gronden via
een aaneensmeden van verspreid grondbezit in de praktijk is
uitgegroeid tot het scheppen van geheel nieuw land. Daarin moeten
agrarische, landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuur
historische en recreatieve waarden met steeds wisselende accenten
een plaats vinden. In feite komt dit neer op het toevoegen van steeds
weer andere dimensies aan datgene wat we in de wandel cultuur
techniek plegen te noemen". Deze ruimere dimensionering kweekt
echter weer de behoefte aan een nadere differentiëring, vandaar dat
men gaat spreken over droge en natte cultuurtechniek, over natuur-
techniek e.d. Is dat proces eenmaal op gang gekomen dan ontstaat
na enige tijd de neiging om door een nieuwe aanduiding het gehele
vakgebied weer te omspannen. Ik heb het gevoel dat we nu in dat
Hoofd van de afdeling landinrichting van de Rijksplanologische Dienst:
Lezing voor de Nederlandse Landmeetkundige Federatie op 15 mei 1970
te Wageningen.