159 ontginning of sterke ontwatering, vele beplantingen sneuvelen. De landschapsverzorging bestaat uit het planten van bomen en struiken langs wegen, zij is een eerste hulp bij cultuurtechnische ongelukken. 2e fase (1954-1964). In de ruilverkaveling worden naast de landbouw ook andere belangen steeds meer gewaardeerd. Via artikel 13 van de Ruilverkavelingswet kan men bijv. gronden toedelen aan overheden voor dorpsuitbreiding en aanleg van rijks- en provin ciale wegen. Het landschapsplan wordt een essentieel onderdeel de landschapsverzorging is in de praktijk echter nog uiterst moei zaam, enerzijds door rivaliteit tussen Cultuurtechnische Dienst en Staatsbosbeheer, anderzijds door gebrek aan tijd, deskundigheid, geld en vooral grond. 3e fase (1964- Het ruilverkavelingsbeleid wordt steeds meer gedifferentieerd in relatie tot de gebieden, waarin gewerkt moet worden. De ruilverkaveling tendeert naar een instrument voor de landinrichting van de landelijke gebieden met als grondslag o.a. streek- en structuurplannen". Tot zover dit citaat en de terugblik op het wat verderliggende verleden. Op dit punt aangekomen is het nl. wenselijk nog wat nauwkeuriger in te gaan op de meest recente veranderingen in het ruilverkavelingsbeleid. Welke zijn de achtergronden daarvoor 3. Evolutie In de eerste plaats moeten we ons terdege blijven realiseren dat het ruilverkavelingswerk nog steeds een zeer belangrijk onderdeel vormt van het landbouwstructuur beleid dat in ons land wordt gevoerd. Nu zijn er in de Landbouw zulke grote verande ringen aan de gang dat deze noodgedwongen invloed zullen uit oefenen op de inhoud van het pakket ruilverkavelingsactiviteiten. Het is onvermijdelijk in dit verband het zg. „plan Mansholt" niet te noemen. Vorig jaar is wel gebleken dat overheid en landbouwbe- drijfsleven het in grote trekken met de analyse van de Europese Commissie, gegeven in het „Programma Landbouw 1980" eens zijn [3]. In een nota, gevoegd bij stukken voor de begroting 1970 [4], heeft de Minister van Landbouw en Visserij zijn commentaar gegeven op het Brusselse Memorandum. Bij de gedachtenwisseling over deze nota in de Tweede Kamer eind vorig jaar is men vrijwel unaniem tot deze twee, voor het toekomstig ruilverkavelingsbeleid belangrijke conclusies gekomen: 1. „de fase van voortbrenging op kleine schaal is voorbij". Dit moet consequenties hebben voor bedrijfsvergroting in het kader van ruilverkaveling; 2. het is wenselijk de totale produktiecapaciteit te beperken, o.a. door het onttrekken van grond aan de produktie, als er ten minste zinvolle andere bestemmingen voor deze gronden zijn. Het „mini-plan Mansholt", of het programma richtlijnen be treffende socio-structurele maatregelen, een voorstel van de Europese Commissie dat recentelijk bekend werd, doet aan deze

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1970 | | pagina 7