hier niet onder, omdat daaruit geen direct op geld waardeerbare vruchten verkregen werden, maar wel waardelen in bosmaal- schappen, aan geërfden toekomende weidegronden enz. Buur meesters of zetters regelden de aanslag voor iedere grondbezitter en de maat- land- schot- of veldboeken, omlopen, overlopen enz. waren de registers waarin voor elke gemeente, heerlijkheid en kerspel (parochie) de voornaamste bijzonderheden werden aan getekend. Aan de hand van deze gegevens werd het zettingsboek of kohier opgemaakt. Openbaarheid werd aan de heffing gegeven door afkondiging in de kerken. Angstvallig zorgde men ervoor, dat de „belasting" registers zoveel mogelijk in overeenstemming waren met de op vele plaatsen bijgehouden eigendomsregisters. Gerichts- boeken of stadsboeken ook wel erveboeken genaamd. Steeds meer ontstond de behoefte aan een uniform en goed ge fundeerd belastingsysteem, teneinde gerechtvaardigde klachten over onbillijke heffingen te voorkomen. Uiteindelijk en steunend op de Franse verpondingswetten en de Recueil méthodique de voorloper van de huidige Instructie Kadaster begon men met een systematische opmeting van de erven. Na het verkrijgen van onze onafhankelijkheid werd dit werk voortgezet tot aan de vol tooiing in 1832 (minuut-plans). De berekeningen voor de opper vlakten vonden plaats in Boeken van berekening. De resultaten kwamen in de O.A.T.'s (oorspronkelijk aanwijzende tafels). De mutaties in de S.A.T.'s (suppletoir aanwijzende tafels). Daarnaast creëerde men perceelsgewijze leggers met voorin een alfabetische naamlijst. Van de minuutplans was een kopie vervaardigd, het zo genaamde bijblad en bij wijziging van de figuratie werd tot 1844 alleen het bijblad partieel vernieuwd. In 1844 kwamen de hulp- kaarten. Voor een historisch onderzoek kan men via netteplan, hulpkaarten, bijbladen komen tot de minuutplans en via oudere minuutplans van vóór 1832 bij de verpondingskaarten. Op 1 januari 1826 kwam de Landmeetkundige Dienst onder de Administratie van de Registratie en de Loterijen om tot een ver eniging te komen met de Bewaringen van de hypotheken, ten einde (volgens Kluver) de kadastrale indeling tot grondslag te maken van de nieuwe hypothecaire boekhouding. Hoe Kluver dan verklaart dat bij de Wet van 5 maart 1825 inhoudende de 20e titel van het 2e boek van het B.W. (welk ontwerp het niet verder heeft gebracht dan een voorlopige afkondiging) het hypothecaire stelsel zonder kadastrale aanduiding was geprojecteerd, is voor mij niet duidelijk. Tot 1 februari 1831 lag die wet daar nog en de opstand in België verhinderde de uitvoering. In het B.W. van 1838 werd de verplichting tot het bezigen van kadastrale tekens wel opgenomen op aandrang van, naar ik meen de toenmalige minister Van Maanen. Van 1832 tot 1839 hebben we naast elkaar gehad de „Provinciale Bewaringen" en ten behoeve van het publiek, alsmede de schatkist de „Bijzondere Bewaringen". De Provinciale Bewaringen zijn op geheven in 1844. De Bijzondere Bewaringen werden in 1839 verenigd 210

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1970 | | pagina 12