207
worden gezegd, dat het terrein van het privaatrecht meer en meer
wordt teruggedrongen. Meer en meer rechtsinstituten krijgen een
gemengd privaatrechtelijkpubliekrechtelijk karakter, want de
vrijheid van de mens als individu wordt steeds meer beperkt, of
schoon niet uitgeschakeld. Ik denk bijvoorbeeld buiten het eigendom
aan het huwelijk, de voogdij, het testament en het proces. Hoeveel
er verandert, blijkt wel uit het strafrecht, dat wij thans bij uitstek
als het terrein van het publiekrecht beschouwen, doch in vroeger
eeuwen tot het privaatrecht behoorde.
Nog ingewikkelder was het in het grijs verleden, toen de souverein
bij immuniteitsverklaringen aan een abdij of een andere grootgrond
bezitter de erfelijke jurisdictie (wetgeving, bestuur en rechtspraak)
gaf. Deze rechten werden als zakelijke rechten beschouwd, die deel
van iemands vermogen konden uitmaken. Men kon het kopen en
verkopen, het ging over bij erfopvolging. De zgn. heerlijke rechten.
De onderscheiding publiek- en privaatrecht viel toen niet te
hanteren
Het publiekrecht behartigt de belangen van de gemeenschap en
regelt de verhouding tussen overheid en derden. Het privaatrecht
dat van de individuen onderling. Op een Bewaring registreert men
echter naar beste weten en kunnen de zakelijke overeenkomsten
welke tussen de burgers in volle vrijheid tot stand zijn gekomen
en ofschoon meer aanvechtbaar de vermogensrechtelijke
gevolgen van iemands overlijden met betrekking tot onroerende
zaken. De hypotheekbewaarder is in dezen lijdelijk. Art. 2 van de
wet op de Rechtelijke Organisatie blijft centraal staan, opdat de
eigendomsrechten van de burger niet worden aangetast.
Vraag 4: Welk zakelijk recht moet ik mij verschaffen om on
gestoord waarnemingen te verrichten in dit natuurgebied?
Antw.\ Het in de kadastrale legger vermelde recht van vrucht
gebruik t.a.v. dit grondstuk doet wat vreemd aan. Immers het
recht van vruchtgebruik van een eendenkooi beoogt bepaald niet
het ongestoord gadeslaan van het vrije en vrolijke leven van de
wilde eenden, maar houdt veel meer in de bevoegdheid, om deze
gevleugelde vrienden vanuit een omheind stukje moeras, in een
andere conditie dan waarin zij binnenvlogen, naar een welvoorziene
dis te doen verhuizen. En dit is niet anders dan het recht van
eendenkooi, een oud-Vaderlands recht, dat krachtens art. 1 van de
Overgangswet van 1829 nog altijd kan worden uitgeoefend, rekening
houdend met de Jachtwet van 1954. In 't algemeen wordt geleerd
dat een dergelijk recht niet meer kan ontstaan. Evenwel wanneer
het bestaan sinds onheuglijke tijden aanwezig is kan z.m. een
beroep op de acquisitieve verjaring worden gedaan. In de akte late
men niet relateren een bezit van 30 jaar maar, blijkens de juris
prudentie, een uitoefening sinds onheugelijke tijden. Een aan dit
recht inherent recht-van-afpaling, dat zich ook kan uitstrekken