259
ie. de zon minstens 12° onder de plaatselijke horizon; de lichtver-
strooiende lagen van de dampkring zijn dan in hoofdzaak binnen
de aardschaduw.
2e. de satelliet minstens 150 boven de horizon; de invloed van de
refractie is dan bekend.
3e. de satelliet buiten (of binnen!) de aardschaduw.
4e. de satelliet voldoende helder.
5e. redelijk goed weer.
Nu kan men er voor zorgen dat een aantal van deze voorwaarden
in het berekeningsproces van de voorspellingen worden opgenomen.
Deze voorspellingen zijn nodig om de camera van te voren in te
stellen.
De nauwkeurigheid van dit instellen hoeft en kan vaak niet erg
groot zijnde in te stellen waarden zijn meestal betrouwbaar tot op
enkele tienden van graden. Beter kan men de berekende waarden
vaak eenvoudigweg niet bepalen. Zijn de voorspellingen en later de
instelling van de camera redelijk goed en wordt verder ook aan de
vijf genoemde voorwaarden voldaan, dan is een goede opname moge
lijk.
Van het zo verkregen negatief wordt na enige tijd een glasplaat
gemaakt, welke wordt gebruikt voor de metingen in de stereo- of
monocomparator.
Na deze metingen zijn de onderlinge posities van een aantal
referentiesterren en satellietbeelden vastgelegd in machine-coördi
naten. Het is mogelijk deze laatste te bepalen met een standaard
afwijking van één tot enkele jx's.
Uitgaande van deze machine-coördinaten en geregistreerde tijd
stippen worden een aantal rekenprogramma's gestarthet zou te ver
voeren op alle details daarvan nu in te gaan.
Interessant is wellicht wel dat per fotoplaat met daarop gemiddeld
per plaat 10 richtingen naar een satelliet een totale rekentijd nodig
is van ongeveer 2 minuten; en dit dan op de IBM 360/65.
Het resultaat is tenslotte dat men een aantal richtingen verkrijgt
in een aardvast systeem.
Hetzelfde gebeurt op de andere stations. De tot zover per station
per project verzamelde informatie moet nu worden opgezonden aan
een centraal rekeninstituuthier creëert men de voor de triangulatie
noodzakelijke gelijktijdigheid voor bepaalde waarnemingen vanuit
diverse stations op eenzelfde satelliet.
Pas daarna kan worden begonnen met de berekeningen die ten
slotte zullen leiden tot de gewenste geodetische informatie, via het
opstellen van de voorwaarden en het uitvoeren van een vereffenings
procedure.
Het resultaat is dan een aantal vereffende richtingen in een aard-