43 le dat als a O, dus als het ijzerdeel P zich in het ver lengde van de naald bevindt, er geen afwijking zal plaats hebben; 2e bij het aangroeien van a tusschen 0° en 90° wijkt de naald oostwaarts af, het afgelezen oostelijk azimuth is te klein; die afwijking moet tusschen a 0° en a 90° een maximum bereiken, want bij a 90° is het punt P even ver van Noord- en Zuidpool van de naald gelegen, de aan trekkingen zijn gelijk en de afwijking moet alsdan 0 zijn; 3e tusschen a 90° en a 180" wijkt de naald west waarts af; 4e bij a 180° is de afwijking 0; 5e tusschen 180'' en 270" wijkt de naald oostwaart af; 6e bij a 270° is de afwijking 0; 7e tusschen 270" en 360° wijkt de naald westelijk af. Om nu te bepalen, waar in elk der kwadranten het maximum der afwijking valt, merken wij op, dat wanneer a nagenoeg gelijk aan is, het maximum der afwijking ont staan moet, wanneer het ijzerdeel P zich dicht bij een der polen bevindt (links of rechts), dus wanneer a nabij 359°, 1", 179" of 181° groot is. Wij willen voor een bepaald geval voor a 10°, 20°, 30", 40°, 50", 60°, 70", en 80" den hoek <p berekenen. I) Voor dat bepaalde geval nemen wij: e„ -f 2. Voor«= 10° is dan met gebruikmaking van form. (7) q> 0,01523 0" 52' Voor a 20° op gelijke wijze: <p 1° 21' 30" q> - 1° 15' a 60" cf 0" 41' De maximum-waarde krijgt cp als het differentiaal-quotient 0 of als iljo, 1X2 sin«|( 4-4 4 C0Sa)^ G+4 4 cosa)2j J:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1920 | | pagina 5