53 o. m. door de stichting van de Algemeene Middelbare School (volledig voorbereidend hooger onderwijs) en door de aan vaarding van het geschenk der Technische Hoogeschool. III. Nog minder aannemelijk is een stelsel van verschil lende bezoldiging met inachtneming van de staatsrechterlijke onderscheiding der bevolkingsgroepen (rascriterium). Uit deze vooropstellingen volgt met onverbiddelijke nood wendigheid dat geen andere keuze overblijft dan de vaststelling van verschillende dienstvoorwaarden voor „in- heemsche" en „uitheemsche" landsdienaren. Aan de eene zijde derhalve zij, die in Indië thuis behooren, daar hun vaderland hebben (ongeacht ras of landaard), aan de andere zijde degenen, wier vaderland buiten Indië ligt. Nu is de vraaghoe onderscheidt men de eene groep van de andere? Ging het alleen om een begripsonderscheiding, dan zou de lijn aan de hand van eenige uit die begrippen zelve af te leiden criteria wel getrokken kunnen worden, zij het niet zonder onvermijdelijke gevallen van willekeurige oplossing van grenskwesties. Men moet echter ook rekening houden met eenige andere overwegingen, deels van opportunistischen aard, en hierin vooral ligt de moeilijkheid. Zoo betoogt de Commissie terecht, dat de scheidingslijn niet mag leiden tot onderstaande gevolgen a. eenigszins aanzienlijke vermindering in aanbod van werk krachten b. depreciatie der Indische onderwijsinrichtingen c. ondermijning van het gezinsleven. Uit hoofde van b en c is het verwerpelijk als criterium aan te nemen het land, waar men is opgeleid of het grootste gedeelte van zijn jeugd heeft doorgebracht. Ook het ge boorteland kan geen criterium zijn, al ware het alleen wegens de al te groote willekeur van het toeval. Het onder a omschreven gevolg is verbonden aan het op bladz. 9 van het gedrukt verslag aanbevolen criterium, het-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1921 | | pagina 19