teerde ambtenaren zoo opgedreven levensstandaard hier te lande. Ten slotte de MOTIE-VREEDE, die hieronder volgt (onderwerp 3 stuk 5). Ingezonden 13 April 1921. De Volksraad, van oordeel, dat behoort te worden vastgehouden aan het begingsel van gelijkheid in geldelijke dienstvoor- waarden bij gelijke betrekking en gelijke bevoegdheid noodigt de Regeering uit met dat beginsel bij de verdere uitwerking van bezoldigingsregelingen ten volle rekening te houden en gaat over tot de orde van den dag. Toelichting. Bij de langjarige overweging van de beginselen, die aan een Indisch bezoldigingsstelsel ten grondslag behooren te worden gelegd, is steeds duidelijker geworden, dat ten slotte zal moeten worden gekozen tusschen twee alternatieven, die beide zeer groote beteekenis hebben, maar van tegen gestelde strekking zijn. Van de toepassing van het in de motie gestelde begin sel wordt door vele adviseurs gevreesd eene economische ontwrichting der Indische maatschappij. Van de loslating van dat beginsel wordt door de voor standers daarvan verwacht eene politieke ontwrichting van den Indischen Staat. In de stukken, die tot nog toe over het vraagstuk ge wisseld werden, kwamen bijna uitsluitend de eerstgenoemde adviseurs aan het woord.. In de hoofdbeginselen, opgesteld door den eersten voorzitter van de Commissie tot overwe ging van een Indisch bezoldigingsstelsel, den heer D. Jong, (Tweede gewone zitting 1919, Onderwerp 1, stuk 1, bij-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1921 | | pagina 29