- 66 geene statistieken tot zijne beschikking staan, meent ondergetee- kende wel te mogen aannemen, dat meer dan de helft van het totale aantal landsdienaren thans reeds staat op, wat men een „geünificeerde" basis zoude kunnen noemen. Dat van een verdere voortgezette en zoo spoedig mogelijk ingevoerde unificatie over de geheele linie een onmiddellijke ont wrichting van 's Lands financiën verwacht zou moeten worden, mag op goede gronden worden betwijfeld. Dit is trouwens ook niet hetgeen de tegenstanders eener verder voortgezette unificatie verwachten. Zij vreezen meer een toekomstige dan een onmiddellijke ontwrichting, „een toestand waarbij alle beschikbare volkskracht door de administratie wordt weggezogen, zoodat niets beschikbaar blijft voor vooruitgang en verbetering" (nota-de Jong, bijlage van het Verslag der bezoldigingscommissie). In dit vraagstuk kan een inzicht worden verkregen aan de hand van het Voorloopig ontwerp tot regeling van eenige groepen van inheemsche landsdienaren (Stuk 3). In 2 van dit ontwerp worden de inheemsche landsdie naren onderscheiden in 3 groepen t. w. a. die een specifiek inheemsche opleiding genoten, b. die een opleiding op westerschen grondslag ontvingen, c. die dienen in betrekkingen, waarvoor het vereischte getuigschrift zoowel in Indië als in Nederland kan worden verworven. Uit de bij het ontwerp gegeven toelichtingen blijkt, dat de voor de groepen a en b voorgestelde bezoldigingen de kwestie van het al of niet trekken eener scheidingslijn zonder invloed is gebleven. Slechts bij de voorshands volkomen onbeteekenende groepen c (Bandoengsche Inge nieurs) zal de scheidingslijn effect sorteeren. Afgezien van de kwestie, dat de scheidingslijn juist met het oog op de positie der Bandoengsche Hoogeschool zoowel door den Rector-Magnificus dier school als door de Bezoldigingscom missie als volstrekt ontoelaatbaar wordt beschouwd, kan uit het bovenstaande redelijkerwijze niet anders geconcludeerd

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1921 | | pagina 32