18
ende servituijt van leenen" en te zijn „vrij eygen patrimo
niale en allodiale landen ofte goederen".
Het plakaat van 3 Juli 1641 bevatte den last aan repa-
trieerenden om voor hun vertrek al hunne vaste goederen,
hypotheken en andere pretentiën te gelde te maken en de
opbrengst in 's Compagnies kas te storten ten einde in
Nederland terug betaald te worden.
Dit gold zoowel Batavia en de jurisdictie daarvan als
de „buyten plaetsen onder onse gehoorsaemheyt sorterende".
De poenaliteit was verbeurd -en in commissium,
vervallen verklaring van de vaste goederen, rentebrieven of
„g'adepositeerde penningen", welke een repatrieerende
„sinisterlyck ofte door een tweede ofte derde hant alhier
voor sich behouden" mocht hebben.
Werd door dit voorschrift voorkomen, dat men met behulp
van de Indische „incompsten ende vruchten der middelen"
in Europa „een goet, sacht leven" zou leiden, het hoofddoel
van Bewindhebbers en Indische regeering was evenwej
hierdoor het handel drijven door particulieren tegen te gaan.
Men vermoedde dat de „correspondentiën tusschen
soodanige luyden in het vaderlant ende de curateurs ofte
administrateurs haerder goederen alhier een rechte deur tot
particulieren handel" was.
Waar de Statuten afgekondigd door van Diemen ook
nog bepaalden dat „den onderdanen van de Compagnie?
verboden werd aan iemand, hetzij onderdaan ofte vreemdeling,
iets te crediteeren, ofte dat zoo dezelven kwamen insolvent te
worden, of een desolaten boedel na te laten, zullen moeten
gedogen, dat de Ed. Compagnie, zoo dezelve mede aan den
boedel ten achteren is, altijd met hare 't achterheid geprefereerd
zij, ook niettegenstaande wat bezegeldheid of ouder verband zij
zouden mogen hebben", zoo is het niet te verwonderen, dat deze
zware bepalingen, die een belemmering waren voor het han
delsverkeer en iederen geldschieter huiverig maakte, ten gevolge
hadden, dat vele vrijburgers naar het moederland terug keerden.
(iwordt vervolgd). M.