71
Vóór de kadastreering van Medan in 1916 een aanvang
nam, en de grondzaken aldaar in studie werden genomen,
werd de navolgende agrarische toestand van den bodem en
administratie van die rechten geconstateerd (in min of meer
gewijzigden vorm kan zulks van de geheele Oostkust van
Sumatra gezegd worden, behalve van Bengkalis dat niet tot
de zelfbesturende gebieden behoort)
Het Zelfbestuur werd bescho'iiwd eigenaar van den
grond te zijn en stond deze gronden onder een bepaalden
titel aan derden af, hierbij rekening houdende met de zooge
naamde politieke contracten gesloten met den Staat der
Nederlanden.
De acte opgemaakt overeenkomstig art. 27 Ov. wettigt deugenp
te wiens gunste de eigendomsuitwijzing plaats had tegenover derden
en in hun belang tot het uitoefenen van eigendomsrechten.
g. Het ware wenschelijk de eischen aan een eigendomsuitwijzing
te stellen, in de wet te verduidelijken, in dezen zin, dat daaruit blijkt
dat alleen degeen die feiten stelt waaruit, indien vaststaande, zou
volgen dat hij door langdurig bezit reeds eigenaar is, te zijnen gunste
een vonnis van eigendomsuitwijzing kan verkrijgen, naar aanleiding
waarvan eene gerechtelijke acte kan worden opgemaakt met de rechts
gevolgen daarvan als in art. 623 B. W. thans neergelegd.
h. Het is niet wenschelijk om het instituut der eigendomsuitwijzing
zoodanig te wijzigen, dat het een middel zou worden in aard niet
verschillend van het Oud-Vaderlandsch willig decreet, waardooi
verkregen kan worden een „impositie van eeuwig stilzwijgen", ook
reeds ten behoeve van dengene die het toepast.
1. Het zou geen aanbeveling verdienen ten deze het voorbeeld der
Staatscommissie van 1898 te volgen door met behoud van het negatieve
stelsel belangrijke concessies aan het positieve stelsel te doen en dus
doende twee met elkaar moeilijk te vereenigen beginselen schijnbaar
te verzoenen.
De wensch om tot uitbreiding van de bewijskracht der
eigendomsacte over te gaan, leidt logisch tot de aanname van een ander
dan het negatieve stelsel.