76
wah's in geaccidenteerd terrein) treedt de wenschelijkheid
van den maatregel naar voren. Voor niet technisch personeel
is de inhoudsbepaling der grondstukken bij de repartitie zeer
bezwaarlijk. De resultaten der proefmeting bevestigen tevens,
dat het arbeidsveld zelfs van het technisch personeel, voorals
nog zeer beperkt moet zijn, wil men voor de registratie van
het grondbezit deugdelijk werk kunnen leveren.
Bij de beantwoording van de'vraag sub a. dient onder de
oogen te worden gezien op welke wijze de liggerbladen zul
len worden bijgehouden. In groote trekken behoort daarom
reeds thans te worden vastgesteld hoe de ontwikkelingsgang
der registratie zal zijn en welke bestuursorganen hebben mede
te werken om tot een bevredigende oplossing te geraken.
Hier trefdende op juridisch terrein, had ik gaarne het oor
deel van een terzake kundig en ervaren landraadvoorzitter
tc berde gebracht. Besprekingen daarover zijn door mij met
Mr. Idema (naar wiens oordeel omtrent het op hooger peil
brengen van'het landrente-Kadaster het vorig jaar reeds is
verwezen) en op diens aanwijzen met Mr. Holleman, wiens
sttldie en ervaringen in 'dat opzicht aan zijn oordeel gezag
verleenen. Een schriftelijke uiteenzetting mocht ik door
omstandigheden DrIdema ging September j.l. met verlof;
Mr. Holleman keerde October j.l. van verlof terug) nog niet
ontvangen. Voor zooveel ik uit de besprekingen meen te
mogen afleiden, komen hun denkbeelden in hoofdzaken
overeen met die welke ik vond neergelegd in de dissertatie
van Mr. -Jaarsma: „Bewijsmiddelen van recht op grond in
Nederlandsch-Indië". Aan de hand van de daarin vermelde
gegevens zal ik mijne voorstellen aangaande de bijhouding en
de .registratie toelichten. Vooraf moet ik opmerken dat ik de
voorkeur, die bij Mr. Jaarsma in aansluiting met door hem
aangehaalde publicaties van den Heer van der Linden naar
het positieve stelsel uitgaat, niet in alle opzichten kan deelen.
Liever sluit ik mij aan bij de uitspraakt der .redactie van het