44
gaande de kaarteering der grondstukken en het uitreiken van
meetbewijzen, waarnaar bij de beschouwingen gewezen werd.
De leek, dat weet ieder kadasterambtenaar te vertellen, stelt
meer vertrouwen in eene nieuwe (doch onnauwkeurigekopie
van eene oudedoch nauwkeurige) kaart, dan in de minuut.
Men leze hier niet uit een afbreken of neerhalen van het
werk van den Indischen Topograaf, daarvoor staat hij als
■\iakman te hoog doch men begrijpe hieruit, dat voor een topo
graaf de kaart het doel is, terwijl voor een kadasterambtenaar
de meting, die aan de kaart, welke voor hem slechts middel is,
ten grondslag ligt, meer gewicht in de schaal legt. Hier kan
men met recht zeggen, dat men de innerlijke waarde niet naar
het uiterlijk mag beoordeelen.
Een sterk vermoeden is zelfs gewettigd, dat we vraag a ten
1ste in ontkennenden zin moeten beantwoorden, omdat op
bladz. 84 wordt gezegd: „Splitsing van het kadaster voor
de grondboekhouding (de liggerbladen) en een belasting-
jtadaster (de landrentekaarten) is gewenscht, aangezien aan het
eerste geheel andere eischen gesteld worden, dan aan het
laatste". Deze splitsing wordt zelfs als eerste voorwaarde voor
het welslagen van het plan aangemerkt, terwijl bijna overal
elders dit samengaan uit financieele overwegingen in de practijk
toepassing vindt en tot de opgeloste vraagstukken behoort.
Gaan we thans over tot het behandelen van het vraagstuk
o sub ten 2de, dan zullen we dit moeten splitsen in een tech
nisch en een administratief gedeelte.
Over het technisch gedeelte, dat hier een onderwerp van
bespreking uitmaakt, wordt in de beschouwingen al heel licht
geoordeeld, en toch maakt dit een der lastigste problemen uit
van de kadastrale techniek. De beschouwingen geven hierover
het nayolgende weer: „Bij splitsing neemt het Desa-hoofd het
uittreksel in en teekent er op aan of partijen al dan geen
(bijgewerkt) uittreksel wenschen" en verder: „(Drie) maan
delijks zendt het landrente-kantoor eene recapitulatie van
mutaties en ingenomen meetbrieven naar het kadastraal-kantoor