113
Probleem.
Kadastraal-J uridisch-T echnisch-Admioistratief probleem,
aangeboden aan mijn collega's en aan hen, die „mee beide voeten
in de practijk staan".
Op bladz. 81 van dit Tijdschrift, jaargang 1923, kan men in
de Beschouwingen van het Hoofd van den Topografischen
dienst sub b lezen:
„Ook bij de kadastrale metingen in Indië heeft de kaarteering
(en bijhouding) der grenzen niet op zoodanige wijze plaats,
dat dit kadaster aanspraak kan maken op den naam van rechts
geldig". Volgens Mr. Jaarsma (bladz. 43) was deze conclusie
gebaseerd op„omdat bij de opmetingen de contra-dictoire
delimitatie niet heeft plaats gehad".
Al is dit citaat van het Hoofd van den Topografischen dienst
reeds met den waren naam betiteld en al is zulks door den
Heer v. G. als een onvriendelijke daad beschouwd en verder
onweerlegd gelaten, toch wil ik nog even op de redactie van
Mr. Jaarsma terugkomen en dienaangaande enkele vragen
stellen, waarbij het citaat van het Hoofd van den Top. dienst,
als zijnde niet-kadastraal, onjuridisch en ook administratief niet
zuiver, onbesproken kan blijven.
Het niet toekennen van „rechtskracht" aan de kaart dit
woord niet op te vatten in topografischen, doch kadastralen zin
is toe te schrijven aan de wettelijke bepalingen, opgenomen
in de artikelen 1946 t]m 1993, zevende titel B. W„ handelende
over „Verjaring". Zoolang dit instituut nog bestaat en missen
kunnen we het niet onder het negatieve stelsel, omdat anders
bijna nooit van eenige „zekerheid" omtrent rechten op den
bodem sprake kan wezeai zullen we ook nooit kannen spreken
van een kaart met „rechtskracht" doch wel van een kaart met
„bewijskracht".
Zijn er juridische bezwaren om in Indië „bewijskracht" toe
te kennen aan de kadastrale kaart?