132
welke hij niet heeft bijgewoond, omdat hij volkomen negeert
het verband, waarin deze thuis behooren en uit een fragment
dier notulen de gevolgtrekking meent te mogen maken: „dat1
de Heer VAN GENT, Hoofd van den Topografischen dienst
zich opwerpt als technisch, juridisch en administratief adviseur
bij het in het leven roepen van een „Inlandsch Kadaster". Zou
de Heer RAEVEN in ernst denken, dat zij, die op de depar
tementale bestuursconferentie van de gewestelijke bestuurs
hoofden tegenwoordig waren, voor dergelijke misleiding vat
baar zouden zijn en zich op zoo lichtvaardige wijze een oordeel
vormen? En is het op z'n minst genomen niet ondoordacht van
den schrijver in het Soerabajaasch Handelsblad van 9 November
jl. (derde blad), dat hij zonder meer het gunstig oor, dat de
beschouwingen van den Topografischen dienst in zake van de
registratie van het Inlandsch grondbezit bij de Regtering hebben
gevonden, voorstelt als een uitvloeisel, alleen van het verhan
delde op de bestuursconferentie van Maart jl.
Deze vragen stellen is ze te beantwoorden tevens.
De Heer RAEVEN kon beter weten; het belasting
betalend publiek echter heeft recht op een nadere toelichting. x)
In het kort moge tot goed begrip van de zaak in de eerste plaats
dienen een greep uit de „geschiedenis":
a. Na een uitvoerige gedachtenwisseling van 19131918,
naar aanleiding van een „Voorloopig ontwerp eener
ordonnantie tot instelling van een Inlands, h Kadaster"
tusschen den samensteller, de Heer 'VERWEIJ MEJAN,
Inspecteur voor de Landeljike inkomsten, Mr. NOLST
TRENITE, juridisch Adviseur voor Agrarische zaken en
den Heer POLDERMAN, hoofd van den Kadastralen
dienst, besliste de Regeering, dat aan de inrichting van een
Inlandsch Kadaster niet kon worden, gedacht, doch dat in
1) Belangstellenden worden voor de documentatie der toelichtin
gen verwezen naair het Jaarverslag van den Topografischen dienst
1922 bladz. 38 e.v.