133
sneller tempo dan tot dusver was geschied, gestreefd moest
worden naar een verbetering van de landrente-boekhouding
b. Bij Staatsblad 1920 No. 587 vond plaats de instelling van
Plaatselijke landrente-kantoren, aan welke tot taak werd
aangewezen de bijhouding van de landrente-boekhouding
en een mogelijke registratie van het Inlandsch grondbezit.
c. De „mogelijkheid" van registratie van het grondbezit
wordt, zooals uit alle adviezen duidelijk blijkt, beheerscht1
door de verbetering van het landrente-kadaster en de
technische adviseur (het Hoofd van den Kadastralen dienst,
de Heer POLDERMAN) bepleitte daarom de noodzake
lijkheid van invoering van een grondregister, 1) De Regee
ring deed bij Hare beslissing, hierboven sub a genoemd, de
toezegging van een onderzoek naar de wenschelijkheid van
invoering van dit register.
d. Zooals te verwachten was kwam bij he" ter sprake
brengen van de registratie van het grondbeiit al dadelijk
naar voren het gebrek aan continuïteit in de tot grondslag
van den landrenteaanslag dienende perceelen. Bij de
besprekingen en gedachtenwiss elingen daaromtrent tusschen
den Inspecteur voor de Landelijke inkomsten (VERWEIJ
MEJAN en SLANGEN) en het Hoofd van den Kadas-
tralen dienst (VAN DER TAS) wees laatstgenoemde
daartoe gerechtigd door eigen ervaringen bij de (kadas
trale) landrentemetingen niet alleen op den oorsprong
van het gebrek, maar hij wees tevens den weg ter verbe
tering. Het gold een zuiver kadastraaltechnische kwestie
betreffende grenzen en nummering der perceelen.
e. Om utiliteitsredenen (geen millioenenkwestie, doch mis
schien -een kwestie van honderden, mogelijk duizenden)
was het niet mogelijk het kaartenmateriaal van geheel
Woordelijk schrijft de Heer POLDERMAN: „Laat men toch
niet trachten op den grondslag der landrente-boekhouding eenige
rechtszekerheid te krijgen voor het Inlandsch eigendomsrecht".