134 Java en Madoera zóódanig te verbeteren, dat het aan alles zins billijke, voor een grondboekhouding te stellen eischen zoude voldoen. Ter beantwoording van de vraag, hoe dan toch binnen de grenzen der beschikbare middelen de noodzakelijke ver betering van het landrente-kadaster opdat dit dienstbaar zou kunnen zijn aan de registratie van het Inlandsch grondbezit (door middel van handhaving der perceelsin- deeling bij herzieningen en van herstel der continuïteit in de wijze van aanduiding der grondstukken op de kaart) zou zijn uit te voeren, noodigde de Directeur van Binnen- landsch Bestuur (Landelijke inkomsten) den Legercom mandant (IXde Afdeeling, Topografische dienst) uit een alleszins ervaren landrente-brigadechef (den Kapitein KUIPER) te zijner beschikking te stellen, teneinde hem een onderzoek naar het bovenvermelde op te dragen. Aansluitende bij dit onderzoek werd begin 1922 na besprekingen van den Directeur van Binneïllandsch Bestuur met het hoofd van den Topografischen dienst, waarbij tegenwoordig waren de hoofden der Afdeelingen Agra rische zaken en Landelijke inkomsten en in verband met de ingewonnen adviezen van de hoofden van Gewestelijk Bestuur aangevangen met de proef der z.g. „individueele uitmetingen" door den Topografischen dienst, waarvan de uitkomsten op de bestuursconferentie in Maart jl. werden besproken. Verre van, zooals de Heer RAEVEN meent te mogen zeggen „dat het hoofd van den Topografischen dienst sub jectief oordeelde over eigen werk, waarover anderen geen oordeel kunnen of mogen vellen" en dat „het hoofd van den Topografischen dienst zich opwierp als technisch, juridisch en administratief adviseur" waren de simpele feiten als volgt:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1923 | | pagina 34