136 (zie verwijzing daarnaar in Jaarverslag v|d Topografischen dienst 1922 bladz. 48 Noot 4). 4. Voor administratief advies achtte het hoofd van den Topografischen dienst den tijd nog niet gekomen. Zelfs gaf hij als zijn meening te kennen„als zijnde preamatuur, vooralsnog alle verdere drang naar een volkomen grond boekhouding, hetzij negatief of positief, is te veroordeelen." Deze meening is inderdaad subjectiefOm de medewer king van de bevolking (zonder welke de beide Regeerings- adviseurs Mr. NOLST TRENITE en POLDERMAN een boekhouding eerder een gevaar dan een voordeel achten) te peilen, geeft het hoofd van den Topografischen dienst aanwijzingen voor een weinig kostbare bijhouding van hetgeen tijdens de proef in 1922 is uitgemeten. Zoowel van de zijde van bestuursambtenaren als van juri dische zijde mocht de Topografische dienst gelukkig meer waardeering boeken dan de Heer Raeven meent te mogen verwachten, zelfs mocht van terzijde worden vernomen hoe Prof. Mr. VAN VOLLENHOVEN door den Heer R. waarschuwend aangehaald vol belangstelling van de plannen had kennis genomen en zich waardeerend daarover had uitgelaten. In het Augustusnummer van het Tijdschrift van het Recht noemt Mr. IDEMA „als haute nouveauté" op dit gebied „de frissche beschouwingen van den kapitein KUIPER". Deze zijn geen andere dan die, waarvan thans de uitvoerbaarheid zal worden bewezen. Zoo zal het ook geen verklappen van geheimen zijn als hier wordt vermeld dat Mr. HOLLEMAN een ener giek doorzetten der proef bepleitte. Waar slechts de Regeering bevoegd is tot een oordeel in hoeverre de overheidsweg kan en mag gaan, en uitsluitend de rechter de juridische waarde van de meer of mindere zorg kan beoordeelen, passen in het stadium, waarin zich de verbetering van het landrente-kadaster thans bevindt, allerminst de on rustwekkende geschiedenissen uit Frankrijk en Plolland en de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1923 | | pagina 36