104
hier te moeten opnemen, echter zonder eenige repliek mijner
zijds.
De brochure van het Hoofd van den Top. dier.st L. F. van
Gent draagt tot hoofd „Een Inlandsch Kadaster" (Geen Mil-
lioenenkwestie), welke namaak Tjap bezwaarlijk eenig effect
sorteeren kan, aangezien nergens in het geheele betoog mijn
„pakkend bijschrift" ontzenuwd is.
Alvorens over te gaan tot de behandeling dezer brochure,
wat betreft de toelichting op de beschouwingen der Bestuurs-
conferentie, is het noodig „zekere indrukken, welke we niet in
hun onjuistheid mogen laten voortwoekeren" (stijl van den
Heer v. G.) weg te nemen.
In de eerste plaats moet ik protesteeren tegen de beschuldiging
(zie bladz. 13.1) dat mijn critiek op de beschou
wingen van het Hoofd van den Topografischen dienst door
het in het geding brengen van den naam „van Gent" een
persoonlijk karakter, zou verkrijgen. Er zijn betere argumeqten
noodig dan deze, om de waarde ran een betoog in de schatting
van den lezer te doen dalen.
Hoe gezocht en inconsequent deze beschuldiging is, springt
aanstonds in het oog, wanneer we opmerken, dat de Heer van
Gent in zijne beschouwingen ter Bestuursconferentie en in
zijne brochure voortdurend persoonsnamen gebruikt als Yerwey
Mejan, Inspecteur voor de Landelijke inkomsten, Polderman,
hoofd van den Kadastralen dienst, Mr. Idema, Mr. Holleman,
Raeven voor en na (zonder mijne titulatuur, Landmeter van
het Kadaster, een enkele keer aan te halen) enz.
De door mij gevoerde critiek is zoo zakelijk mogelijk gehou
den. Door mij-zijn in extenso weergegeven, de op papier
gestelde, ter Bestuursconferentie voorgelezen beschouwingen
van het Hoofd van den Topografischen dienst. Kan men meer
wenschen? Is men dan nog gerechtigd het verwijt te lanceeren,