157
Topografischen dienst. Ik heb getracht mij op de hoogte te
stellen van die kwestie. Ik erken, zij is haast van overwegend
technischen aard en daarom voor een leek niet zoo gemakke
lijk te overzien, maar ik kan niet ontkennen dat wat de
Regeering zegt in de Memorie van Antwoord, bij mij de
vraag doet rijzen of de Regeering wel bedacht is op het groote
gevaar, dat zou ontstaan, wanneer dit werk zou worden ver
richt door den Topografischen dienst. De Regeering doet
het voorkomen alsof er slechts eenige proefnemingen worden
verricht'van het resultaat van die proefnemingen zal dan
afhangen in welken geest de beslissing zal worden genomen.
Ik heb vóór mij liggen de bekende studie van den heer J. H.
Raeven, landmeter van het Kadaster te Weltevreden, te
vinden in het Tijdschrift voor het Kadaster in Nederlandsch-
Indië, 5de jaargang, 2de en 3de aflevering. Daarin betoogt
de heer Raeven, dat het hier om een millioenen-kwestie gaat.
Ik zou uit het opstel van den heer Raeven deze zinsnede even
naar voren willen brengen
„Wanneer we de economische zijde van het vraagstuk
aan eene bespreking onderwerpen, dan zal vanzelf de
aandacht moeten vallen op de begripsverwarring en de
vele onjuistheden, waarmede de beschouwingen van den
heer Van Gent doorweven zijn. Men make echter het
hoofd van den Topografischen dienst hiervan geen ver
wijt, want een topograaf kan nu eenmaal geen kadaster
man zijn. De studie van een topograaf loopt wel gedeel
telijk parallel aan die van een kadasterambtenaar, doch
juist de kadastraal-technische-, juridische- en administra
tieve wetenschap maken daarvan geen deel uit en hierin
is juist de kadasterambtenaar min of meer gespeciali
seerd".
Ook het courantenartikel van Dixi, te vinden in het Soe-
rabajasch Handelsblad van 12 Maart spreekt, dunkt me heel
duidelijk tegen eventueele voornemens om den Topografi-