19
„Het credietwe7en wordt vrij algemeen gebrekkig geacht.
Er bestaat weinig of geen aanraking tusschen den Inland-
schen handelaar en de Europeesche handelshuizen en
bankinstellingen. De Inlandsche handelaar is in den regel
niet in staat om voor opgenomen geldsommen zekerheid te
stellen; voorts zien de bankinstellingen een bezwaar in het
ontbreken van een Burgerlijken stand voor Inlanders en in
het gemis van eene boekhouding, eindelijk zijn de bedrijfska
pitalen van den Inlandschen handel te gering voor
Europeesche credietinstellingen."
Wat hiervoor van den Inlandschen handelaar is gezegd,
geldt in meerdere of mindere mate voor den Inlandschen
landbouwer. Een paar cijfers uit het aangehaalde Wel-
vaartsverslag betreffende de rente door Inlanders* in bepaalde
gevallen betaald, mogen hier plaatsing vinden De meeste
rente bij het leenen van Padi voor zaad is 100%, voor voedsel
50%, de rente is hooger naarmate men langer vóór den oogst
leent. Pasar-kooplui, die het geld bij één gulden per dag lee
nen, betalen daarvoor 5 cent d.i. 1825%, rente.
Sedert het schrijven van dit verslag is er op dit gebied
veel voor den Inlander gedaan door het oprichten van Desa-
banken, Desa-loemboengs, Afdeelingsbanken, Pandhuizen
enz. In het verslag van het Volkscredietwezen loopende tot
September 1923 vinden we op bladz. 9: „De rentevoet ver
toont een verschuiving van de hooge percentages (4050)
naar 30 en 35 percent, 42% der loemboengs berekent thans
25% en 39% der instellingen 30 en 35% (vorig jaar resp. 43
en 33%.
Groote invloed op den Inlandschen landbouw is te danken
aan het Volkscredietwezen door de Afdeelingsbanken. Sparen
doet de Javaan bij voorkeur in gronden, huizen en sieraden.
Kapitaalsvorming (geldsparing) heeft slechts in onbedui
dende mate plaats, hetgeen trouwens ook niet altijd een
teeken van welvaart is. Eerst het productief maken van het