38
De m,f. in de lengtemeting die wij M| zullen noemen
is dus 16 cm. Daar we hier toelaten een fout van 16 cm.
in de lengterichting, zien we ook niet op 'n fout van 16 cm.
in B (vanuit A), dus m.a.w. de fout in de hoekmeting is
lineair ook 16 cm. per 1000 m. Met deze aanname is nu
de m.f. in de theodolietmeting af te leiden:
I 6 x n
mf A 9 1/ (n 1) (2 n 1)
°'-16 206265-I 60
1000 1/ 11 X21
16."8
Van deze m.f. in de theodolietmeting 4) nemen we aan,
dat de geleverde aandeelen tengevolge van foutieve op
stelling van het instrument en van de jalons en die door
andere oorzaken gelijk zijn. 5) Dan krijgen we dus:
m.f.= 1^ 12'
1/ 2
Als n 10 en S 100 en f 12//, dan mag in verband
met het voorgaande e zijn
12 S 12" x 100
e -- =1.5 mm.
4 4 x g"
Bij de onnauwkeurigheid, die we a priori aannamen6)
blijkt ons dat toch nog slechts zeer geringe excentriciteit
bij de opstelling is toegelaten. Dit komt ten deele doordata
niet al te groot is.
Nemen we voor a 200; n 5 en f=18" dan wordt
e 4.5 mm.7)