41
Inspecteur van het Indische Kadaster E. SlGMOND), die
o.m. gebruikt zijn bij de polygoneering van het stadsnet te
SOEKABOEMI.
Het geheele toestel bestaat uit een ijzeren driepoot van
eenige dm. hoogte, een cardanusring (hier is die vierkant
zie fig. IV) en een richtnaald van schroefdraad voorzien en
waaraan een schietlood bevestigd is. De naald past in gat
A, van een Contra-moer voorzien, zoodat men het schiet
lood op elk gewenschte hoogte kan stellen. Indien noodig
kan men nog een tweede schietlood aan de naald bevestigen.
Zoodra de naald eenmaal goed gecentreerd is, hoeft
men zich niet meer om den wind te bekommeren daar men
instelt op een gedeelte van de naald, dat steeds op zijn
plaats blijft, n.l. het punt A (het draaipunt).
Fig. V toont ons de naald gecentreerd boven een po-
lygoonpunt.
Ook een heel goede methode is de z.g. „FreiberGER
Aufstellung" die in Nederland gebruikt wordt.
Hierbij heeft men heelemaaal geen last van wind of
kleine terreinoneffenheden (zooals steen- of zandhoopen),
daar de naald op instrument-hoogte geplaatst wordt, n.l.
op een driepoot v.h. instrument, terwijl men bovendien
nauwkeurig en vlug kan meten.
Het snelst meet men bij gebruikmaking van 4 driepoo-
ten (liefst de driepoot, geconstrueerd door prof. DlEPERlNK,
omdat men die heel gemakkelijk centrisch kan opstellen).
Vooral als men voor het meten der polygoonlengten
te beschikken heeft over een optische afstandmeter (b.v. een
dubbelbeeld tachymeter) en de horizontale afstandmeter-
baak van prof. DlEPERlNK.
Bij het meten in een polygoonpunt maakt men ge
bruik van 3 driepooten (op één staat de kijker, en op
de beide andere worden eerst richtnaalden bevestigd
(voor de hoekaflezing) en daarna de afstandmeterbaken).
De vierde driepoot wordt dan alvast opgesteld (Zie fig.
VI) in punt 4.