113
houtvester, zooals blijkt uit zijn hiernevens in af
schrift aangeboden schrijven van 31 Maart 1931 No.
848/824/S thans geen bezwaar heeft tegen de uit
meting- der strooken grond ter breedte van 10 meter,
weshalve ik U beleefd verzoek voor de terugzending
aan mij van den betrekkelijken meetbrief Uwe tus-
schenkomst te willen verleenen.
Het schrijven van den Opperhoutvester aan den
Assistent-resident luidde als volgt:
Met referte aan Uw schrijven heb ik de eer
UWelEdelGestrenge beleefd mede te deelen, dat ik
accoord ga met de grens, zooals die thans is uit
gemeten.
Toen de uitmeting geschiedde was ik nog niet
als beheerder opgetreden (ik kwam hier Mei 1928).
Ik heb nu een andere werkwijze ingevoerd, zoodat
dergelijke vergissingen thans niet meer voor zullen
komen.
Te meer daar het hier geen hooggelegen streek
betreft, kan ik me tenslotte wel met uitmeten van
10 meter breede strooken vereenigen.
Hiermede was de kwestie naar genoegen van be
langhebbende opgelost, die, dank zij het Kadaster, ge
spaard bleef voor een financieele aderlating. Zie hier
wederom een van de zoovele tallooze gevallen, waar de
Kadastrale bemoeienis in grondzaken van onberekenbaar
nut is gebleken. Zij kan en mag eigenlijk niet uitgescha
keld worden!
Wij schreven in den aanhef van dit artikel: er hapert
iets en zelfs „meer dan iets" aan de vlotte afdoening van
grondzaken. Waarin schuilt dan toch wel het „manke
ment in de agrarische organisatie"? Naar onze meening
ontbreekt bij de afwikkeling van zaken de zoo noodza
kelijke centrale leiding, welke in handen moet worden ge
steld van een lichaam, dat onder leiding staat van per-