h
18
2e. 'het berekenen van hun posities en van het tijdstip,
waarop de waarneming moet worden verricht, dus
waarop ze zich in de grootste degressie bevinden.
3e. het aan de hand van deze gegevens opstellen van
het meetprogramma.
De aandacht wordt er op gevestigd, dat men voor
berekeningen betreffende de grootste degressie van een
ster, zeer eenvoudige formules kan toepassen, doordat
de positiedriehoek dan rechthoekig is in S:
cos t -f-l- (8)
tg
sin h (9)
sin a cos <10>
Het ligt voor de hand, dat men de keuze van de
waar te nemen sterren, zal moeten baseeren op de hier
boven gestelde eischen, tegelijk overwegende op welke
geografische breedte en op welken datum de waarne
mingen zullen worden gedaan. (Voor de azimuthsbe-
paling i.e. was de breedte van de standplaats station Tg.
Priok 6° 06' 38", terwijl de datum van meting was
21 September 1931).
Neemt men dus als
grenzen voor de hoogte h: ongeveer 25°35°
dan volgen hieruit door toepassing van (9)
grenzen voor de declinatie 5 ongeveer 14° 35'10°40'
waaruit men met formule (8) vindt:
grenzen voor den uurhoek t: ongeveer 4U 25m 3n 40m
Met behulp van de formule (6), die voor Westelijke
en Oostelijke degressie resp. wordt:
Sw ~f" t So 0Co t
en van de formule (7), waarin S° voor 21 Sept. 24
uur kan worden gesteld, zal men grenzen voor
kunnen vinden als grenzen voor M.T.: ongeveer 21-23
uur worden aangenomen.
sin
sin
cos