21 Daartoe werd als oriënteermgsrichting gebezigd het bij benadering vastgestelde azimuth van een der driehoeks zijden. Door het verschil tusschen de aldus verkregen instelling en den werkelijken stand van de ster te meten, kan dit azimuth reeds na de eerste waarneming voor- loopig worden gecorrigeerd. Natuurlijk moet bij het uit zetten van het ster-azimuth er rekening mee worden gehouden, dat astronomisch en geodetisch azimuth 180° verschillen Het feit, dat de ster inderdaad zich in de grootste degressie bevindt, wordt daardoor gedemonstreerd, dat dan zijn azimuth niet, de hoogte daarentegen maximaal verandert; in den kijker ziet men dus de ster zich vrij snel bewegen langs den .verticalen draad. Op het berekende tijdstip nu, wordt nauwkeurig gericht, en horizontale en verticale rand afgelezen. Vóór en na deze instelling richt men op het terrestrisch punt en leest den horizontalen rand af. (Temperatuur en druk van de lucht moeten worden genoteerd om de refractie te kunnen bepalen, die van deze beide afhankelijk is). Daarna wordt hetzelfde gedaan met den kijker in door geslagen stand. Het is duidelijk, dat slechts één van de twee instellingen op het juiste tijdstip der grootste degressie kan plaats hebben en omdat bij de hierbedoelde waarnemingen geen chronometer werd gebruikt, was ook dat nog slechts bij benadering het geval. Er moest dus worden onderzocht in hoeverre toch de azimuths berekening kan geschieden met de reeds genoem de eenvoudige formule (10), welke theoretisch slechts geldt voor waarnemingen precies op het moment van de grootste degressie. Duidelijker geformuleerd is dus de vraag: Als de toegelaten onnauwkeurigheid in het azimuth Aa is> hoeveel mag dan de gemeten hoogte h' verschillen van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1932 | | pagina 22