53
toegepast zal kunnen worden. De stemming is echter
niet onverdeeld. Er doen zich bezwaren voor, welke
niet zonder meer op zij gelegd kunnen worden.
Zooals het voorkomt bij iedere nieuw in te voeren
werkwijze, heeft ook de voerstraalmet'hode haar voor-
en tegenstanders. Slaat men er literatuur op na, dan
is aan de eene zijde geen betere wijze van meten
denkbaar, aain de andere kant daarentegen blijken de
instrumenten en ook de methode zelf nog niet vol
maakt genoeg. Bosshardt, als constructeur van het
reeds genoemde instrument, is in zijn werkje daar
over niet absoluut objectief en andere schrijvers als
H. Schmassmann in „Die Verwendung der Polarkoor-
dinatenmethode bei der Grundbuchvermessung der
Stadtgemeinde Liestal" en G. Merian in „Die Anwen-
dung derPolarkoordinatenmethode mit optischer
Distanzmessung bei der Naohführung" (Schweiz
Zeitschr. für Vermessuingswesen und Kulturtechnik,
1930, resp. No. 6 en No. 5) die beiden hun voldoening-
uiten over het resultaat, met de voerstraalmethode
verkregen, geven te weinig over de hulpmiddelen,
welke zij daarbij gebruikten, om een goed beeld te
kunnen vormen over de voor- en nadeelen, die er aan
verbonden zijn.
Gaan we nu na, welke economische bezwaren,
ongeacht het gebruikte instrument, voor Indië optre
den, dam zien we direct, dat een meting volgens de
voerstraalmethode in Europa niet te vergelijken is
met een zoodanige meting hier, en wel door de
begroeiing, door de soort grensscheidingen tussohen
de perceelen en door de vereischte nauwkeurigheid.
Door de begroeiing zal men een veel grooter aantal
polygoonpunten noodig hebben dan in Europa, daar
het uitzicht hierdoor ten zeerste wordt beinvloed.
Dit zelfde geldt voor de grensscheidingen. Komen in
Europa buiten de steden hoogstens prikkeldraadaf-