105
uitsluitend dienen voor de gewichtsbepaling, waarbij
het alleen aankomt op verhoudingsgetallen. Voor de
bepaling van de middelbare fout in de gewichtseen
heid m. f. per 100 m) mag deze werkwijze ook
voldoende zuiver worden geacht.
a. de afleesfout. De aflezing is natuurlijk behept
met schattingsfouten, omdat de millimeters reeds ge
schat moeten worden. In het algemeen zal de af
leesfout als toevallig zijn te beschouwen. Dr. Reinhertz
heeft in het Zeitschrift für Vermessungswesen, jaar
gang 1894, het resultaat medegedeeld van uitgebreide
onderzoekingen betreffende de schattingsfouten op
waterpasbaken. Hij beschouwt o. a. het verband tus-
schen afleesfout en kijkervergrooting, tusschen aflees
fout en afstand van baak tot instrument en tussc'hen
afleesfout en baakverdeeling. Zijn conclusies zijn de
volgende
1. de afleesfout (sc'hattingsfout) is in het alge
meen recht evenredig met de wortel uit de afstand.
2. de afleesfout is omgekeerd evenredig met de
wortel uit de vergrooting van de kijker.
3. de afleesfout is bij een baak met halve centi
meter verdeeling iy2 maal zoo klein als bij een baak
met centimeter verdeeling.
Ook hangt de afleesfout ten nauwste samen met de
plaats in het interval, waar men moet schatten. Vol
gens R. is deze het kleinst bij O.5., dus in het midden
van het interval, 'het grootst tusschen 0.2 en 0.4 en
tusschen 0.6 en 0.8, terwijl bij 0.0. en bij 1.0 de fout
ongeveer tusschen minimum en maximum ligt. Onze
ervaring bij hoekmetingen met theodolieten met schaal-
microscopen bevestigt bovenstaande ten volle. Het
nauwkeurigst taxeert men het midden van een interval,
F outenbrorinen.