106 terwijl men tusschen 0.2 en 0.3 begint te weifelen, hetgeen dan ook de reden is, dat men 'bij verschillende nauwkeurigheidswaterpassingen de draad instelde op het midden van een baakinterval en de uitwijking van de bel aflas. (Dr. Cohen Stuart heeft bij de nauw keurigheidswaterpassing van Nederland voor het eerst deze methode toegepast.) Over het verband tusschen de afleesfout en de afstand zijn de meeningen verdeeld. Vogler komt in „Ziele und Hilfsmittel geom. Prazisionsnivellements" ook tot de conclusie, dat de fout evenredig is met de wortel uit de afstand, terwijl daarentegen Kummer (Z. f. V 1897) (na omvangrijke proeven dit verband niet heeft geconstateerd, maar alleen een evenredig aangroeien heeft gevonden. Verder ontkent Kummer een verschil in nauwkeurigheid tusschen aflezingen van de middendraad en de boven- en benedendraad en constateert verder, dat de fout omgekeerd evenredig' is met de wortel uit het interval, hetgeen overeenkomt met de onder 3. gereleveerde conclusie van Reiinhertz.. Volgens Kummer bestaat de schattingsfout uit twee gedeeiten, n. 1. uit een eenzijdig en een toevallig deel. Het eenzijdige deel hangt samen met de grootte van het interval, de afstand, de dikte van de draden en vooral met de plaats van schatting in het interval. Volgens K. is de eenzijdige fout nul op de plaatsen 0.0. 0.5. en 1.0. en het grootst bij 0.25 en 0.75 (en met tegengesteld teeken), m.a.w. het naburige vakje oefent bij de schatting van circa 0.75 en 0.25 een belangrijke invloed uit, wat volgens mij ook zeer waarschijnlijk is. De draad kan verder een flink deel van het interval bedekken, wat bij de aflezing 0.5 niet hindert, maar de schatting bij O.2., O.7., enz. belemmert. Ook hangt de nauwkeurigheid af van de kleur van de baakverdeeling, waarop ik niet verder zal ingaan. Het aantal publicaties over schattingsfouten bij water-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1932 | | pagina 21