92
van het eene driehoekspunt naar het andere wordt
gezonden.
Zijn de hoogten van de driehoekspunten A en B
boven een bepaald niveauvlak resp. h3 en h2, dain
wordt wanneer de geringe (doch gunstige!) invloed
van de refractie buiten beschouwing blijft, de hoogte
hp boven dat niveauvlak van de rechte lijn AB
boven een punt P uitgedrukt door:
waarin s, en s2 de afstanden van P tot resp. A
en B voorstellen, terwijl r x aardstraal. (Zie
Hegemamn „Lehrbuch der Landesvermessung").
In bergachtig terrein moet dikwijls met deze formule
worden nagegaan of bepaalde 'hindernissen (b. v.
heuvels en bergruggen) den lichtstraal tusschen twee
punten onderscheppen. Voor vlak terrein (horizontaal
of eenigszins glooiend) kan men, wanneer de be
groeiing' een vrij regelmatige hindernis vormt, gewoon
lijk volstaan met na te gaan de minimum hoogte die
de rechte AB bereikt. Als niveauvlak neme men de
aardoppervlakte. Door differentiatie etc. wordt gevon
den, dat h minimum is voor
s, v s -f y (h, h2^
Substitutie van deze waarden in bovenstaande for
mule voor h levert de minimum hoogte. 1)
Sl h2 h s2 li, s, s2
P s, 4- s2 2 r
Daar alleen het gedeelte van de lichtstraal tusschen A en B van
belang is zijn slechts positieve waarden voor S, en S.2 bruikbaar.
Het ev. voorkomen van negatieve waarden wijst erop dat tusschen
A en B geen minimum voorkomt, dus dat het bruikbare deel van den
straal dan de aard-oppervlakte het dichtst nadert in het laagste der
twee stations. R. R.