18
den geëlimineerd en niet in de middelbare fout tot
uiting bomen. Een daarvan, waarop ik hier nader zal
ingaan is de regelmatige pijlerdraaiing. Weliswaar
zal deze fout bij regelmatige metingen evenmin het
eindresultaat beinvloeden, maar toch is het ge-
wenscht de grootte van de draaiing te bepalen,
teneinde te kunnen nagaan, in hoever onregelmatig
heden (b.v. door wachten op verdwenen spiegels) bij
latere metingen zullen kunnen worden getolereerd.
Voor het onderzoek heb ik de volgende methode
gevolgd. De gegevens worden ontleend aan een rich
tingsmeting in verschillende series, (heengang in kij
kerstand I, teruggang in kijkerstand II) welke groeps
gewijze bijeen worden genomen. (Vermoedt men b.v.
samenhang tusschen de draaiing en het temperatuurs-
verloiop per dag, dan kunnen b.v. alle series, welke
's morgens worden gemeten, worden samengenomen,
evenzoo de metingen midden op den dag en in den
namiddag.)
Verder wordt uitgegaan van de vooropstellingen:
a. in elke serie zijn de tijdsintervallen tusschen elke
twee opeenvolgende instellingen gelijk;
b. gedurende den tijd, waarin alle series van een
groep gemeten zijn, is de pijlerdraaiing constant;
c. gedurende de meting van elke serie is de collima-
tiefout (fout in de vizierlijn) constant;
d. bij het begin en einde van elke serie wordt de
tijd genoteerd.
Het punt a) veronderstelt een meting, waarbij bij
zondere zorg is besteed aan de regelmatigheidwaar
echter niet de beperking is gemaakt, dat de series
volledig moeten zijn is het bij proefmetingen niet
moeilijk aan dien eisch te voldoen. Overigens is de
geheele afleiding gemakkelijk te wijzigen vooi het
geval, dat de serie niet regelmatig is, doch elk moment
van instelling wordt genoteerd. Aan het punt b) kan