24 instellingen in alle series gelijk zijn (dus t' t" t"'= dan is: P (1 3 5 (2n 1)) t n-t dus: M2= gn3 {2 Uit deze laatste formule kan men eenige gevolg trekkingen maken t.a.v. de wijze, waarop een onder zoek naar pijlerdraaiing zal moeten worden ingericht. Elke groep moet een groot aantal series bevatten met zooveel mogelijk richtingen voorzoover men niet in conflict komt met de vooropstellingen, waarvan bij de afleiding is uitgegaan. De proefmeting op de boompijler Soemoerbatoe, welke te mijner beschikking' is, is daarmee niet geheel in overeenstemming, daar deze slechts 10 series bevat, (elk met een voldoend aantal n.l. 12 richtingen) ver deeld over 2 dagen (20 en 21 Mei 1931) Omdat echter uitbreiding van de proefmetingen niet mogelijk [PP] (12 32 52 (2n 1)2) t2 jr n (2n 1) (2n 1) t2 (2 n 1(2 n -j- 1t' Sn3 t' S n (n 1) (n -(- 1) t' of bij 'benadering: P P -|-Sn3t3 3 m2 Deze proefmeting werd om tweeërlei redenen uitgevoerd: a. voor oefening van de met de hoekmeting belaste mantri, b. om een globaal inzicht te krijgen in de verwachte pijlerdraaiïng. Op grond van de bij deze proefmeting geconstateerde verschillen d werd be paald, dat op den boompijler niet meer dan 6 7 richtingen tot één serie konden worden gecombineerd. Het practisch bewijs voor de juistheid van deze conclusie werd verkregen door de metingen op Soemoer-Batoe zelf; de midd. fout van de proefmeting (één groep van 12 richtingen in 10 series) bedroeg n.l. rnr 2".08, terwijl de meting in 2 groepen van 7 richtingen in 5 tot 10 series oplevert: mIr l."3 en mIIr l."4.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1933 | | pagina 26