25 is, doordat de bebouwing van het station is verwijderd, heb ik toch een berekening uitgevoerd met toepassing van de in het voorgaande afgeleide formules. Bij begin en einde der meting van een serie werd de tijd genoteerd en de meting geschiedde zeer regel matig, uitgezonderd bij één serie, welke dan ook van de berekening werd uitgeschakeld. Van elk der series werd de pijlerdraaiing per 10 minuten berekend vol gens een schema, waarvan op blz. 30 een vooibeeld is gegeven. (Van de aflezingen in heen- en teruggang (Kj en K2) zijn alleen de secunden opgenomen.) Bij het beschouwen van dit schema treft direct het regel matig afnemen van de differensen; een duidelijke aanwijzing voor de aanwezigheid van pijlerdraaiing, overigens moet erkend worden, dat die aanwijzing bij de serie in kwestie het duidelijkst was. De berekening gaf de volgende resultaten Serie 1 8 2 9 30 9 u 30 v.m. 30 10 11 30 v.m. 3 (10" 30 4 (11 11 11 30 v.m. 30 12" 30 v.m. 5 (12 30 1 "30 n.m. 6 1 30 2 "30 n.m. 7 8 30 9 "20 v.m. 8 9 20 10" 10 v.m. 9 (10 10 A 1",79 1",50 1",99 0",97 1",32 0",60 0",80 0,"40 0",77 0",42 3",01 0",35 1",55 0",48 1",74 0",46 Hu v.m.): 2",60 0"61 Daar een duidelijk verband tusschen het tijdstip van meting en de pijlerdraaiing niet is te constateeren (tenminste niet gedurende het gedeelte van den dag, dat deze waarnemingen „bestrijken") wordt het gemo tiveerd geacht een totaal gemiddelde te bepalen door alle negen series te combineeren tot een groep, waar door volgens (5) een gemiddelde pijlerdraaiing wordt gevonden van 1",58 0,"21 per 10 minuten of wel A (per uur) 9",5 1",3.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1933 | | pagina 27