6
den. Men verkoopt in ihet laatste geval met het rec'ht
van wederinkoop, laat den ouden granthouder onder
bepaalde verplichtingen in het genot van zijn grant en
bij het voldoen aan deze verplichtingen wordt van het
recht van wederinkoop gebruik gemaakt. Op deze
wijze heeft dus een dergelijke „hypotheekvestiging"
twee overgangen tengevolge, één bij „vestiging" en
één bij „roya". Daarbij dient opgemerkt te worden
dat de tijd die tusschen de beide overgangen ligt
betrekkelijk kort is, wat als een nadeel bij deze zeker
heidsstelling wordt gevoeld.
Toch hebben er ondanks bovenomschreven werk
wijze nog vrij veel zuivere overdrachten plaats. Hier
bij gaan met het grondrecht ook de waardevolle ge
bouwen over. Men mag dit totaal veilig schatten op
50% (in de jaren 1921 tot en met 1929 bedroeg
het gemiddelde 58%). Waar nu deze overgangen
geschieden zonder voorkennis van het Zelfbestuur,
heeft het recht ten eenenmale zijn persoonlijk karak
ter vrijwel verloren en mag men hieraan een meer
onroerend karakter toekennen.
Iets anders is het gesteld bij concessierechten
voor landbouwdoeleinden. Elke eventueele overdracht
wordt, zij het slechts pro forma, in kennis gebracht
van het Zelfbestuur. Juist op grond hiervan, waar
door een beperking in de uitoefening van het recht
wordt geconstateerd, verdient het aanbeveling con
cessierechten niet met een extrabelasting te bezwaren.
In het kort wil ik hieronder nogmaals memoreeren
de overwegingen die er toe leiden een z.g. grant-
belasting in te voeren:
le. uit een oogpunt van billijkheid. Het is billijk
controleursgrants extra te belasten evenals zakelijke,
volgens het B. W. verkregen rechten, aangezien in de
practijk grantrechten, wat de uitoefening betreft,
identiek zijn te beschouwen aan opstalrecht. Wel zijn